Ook boeren profiteren van de infrastructuur van supertelescoop Lofar.

Het gaat goed met LOFAR, ’s werelds grootste radiotelescoop die in Noord-Nederland gebouwd wordt door de Stichting ASTRON in Dwingeloo. LOFAR bestaat uit duizenden simpele antennes die via een uitgebreid netwerk gekoppeld worden aan een van ’s werelds grootste supercomputers in het rekencentrum van de Rijksuniversiteit Groningen. Met het beperkte aantal antennes dat tot nu toe is opgesteld zijn de eerste sterrenkundige proefwaarnemingen uitgevoerd en de resulaten laten zien dat de antennes en het netwerk uitstekend functioneren. Inmiddels is ook in het Duitse Effelsberg een antennestation gebouwd.
Door andere sensoren dan radioantennes aan het LOFAR-netwerk te koppelen, kunnen ook andere toepassingen worden uitgevoerd, bijvoorbeeld landbouwkundige. In 2005 is daartoe begonnen met het aanbrengen van temperatuur-, licht-, luchtdruk- en vochtigheidssensoren om zo de omstandigheden waaronder de aardappelziekte Phytophtora kan optreden sneller te herkennen. Dit experiment verloopt goed en momenteel wordt het aantal landbouwproefnemingen uitgebreid.
Een van die nieuwe landbouwexperimenten op het LOFAR-netwerk is Precisie Bodem- en Water Management dat, evenals het andere onderzoek, wordt geccoördineerd door dr. Daan Goense van het Wageningen Universiteit Research Centrum. ‘Doel van de proef is om een computermodel te maken waarin met heel gerichte bemesting en beregening tot een zo optimaal mogelijke opbrengst kan worden gekomen’, aldus Goense. Voor boeren is dat aantrekkelijk omdat het de kosten van bemesting kan verminderen. Tegelijk wordt hierdoor ook het milieu ontzien.

Gedetailleerd beeld

Een van de boeren die aan dit experiment meedoet is Wieger Bosker (34) uit Westerlee, eigenaar van een bedrijf van 160 hectare akkerbouwgrond met voornamelijk wintertarwe, koolzaad, zetmeelaardappelen en bieten.
‘Ik zie dit als een goed middel om het optimale uit je bedrijf te halen: aldus Bosker. ‘Je kunt de kostprijs verlagen en de opbrengst verhogen.’
Bosker, die na de Hogere Landbouwschool zeven jaar in de agrarische automatisering werkzaam was voor hij besloot boer te worden (nu vijf jaar geleden), was aanvankelijk niet in dit soort vernieuwingen geïnteresseerd. ‘In Nederland zijn de velden te klein en te rechthoekig, dat wordt helemaal niks, dacht ik.’
Maar later werd toch een nieuwe combine gekocht met een instrument dat ter plekke steeds bepaalt welke graanopbrengst gehaald wordt, en daarvoor was een GPS (Global Positioning System) nodig. ‘Het karteren van de opbrengst van een perceel, dat is de basis. Vroeger had je een globaal beeld van wat het land opbrengt, maar de metingen doen je versteld staan van de details. De verschillen zijn ook veel groter dan ik verwacht had. In 1973 zijn bij een ruilverkaveling de sloten gevuld met wat lichtere grond. Die zie je precies op de opbrengstkaartjes terug. Later moet je dan achterhalen waarom de opbrengst op het ene stuk hoger is dan op een ander stuk, en vervolgens wat je dan met die verschillen doet, en dat is misschien nog wel het moeilijkste.’

Grondkaarten

De grondkaarten die de Soil Company uit Groningen van het perceel van Bosker heeft gemaakt zijn hierbij behulpzaam. The Soil Company, een spin-off van het Kernfysisch Versneller Instituut van de universiteit van Groningen, brengt landbouwgrond in kaart door het meten van de gammastraling uit radioactieve kalium, thorium, uranium en cesium, die van nature in minieme hoeveelheden in de grond aanwezig zijn. Uit die metingen kunnen na complexe berekeningen kaarten worden gemaakt van de aard van de grond, zoals korrelgrootte, en de aanwezige hoeveelheden kalk en meststoffen.
Bosker is zeer te spreken over kan deze kaarten. ‘De informatie over de grond van de percelen is heel mooi en geven aanwijzingen over de verschillen in opbrengst. Zo kwam ik erachter dat er plekken zijn met structureel minder fosfaatmeststof in de grond. Daar wordt nu aanvullend gestrooid.’
Hier was een maatregel na een meting eenvoudig te bedenken. ‘Maar meestal is dat veel moeilijker. Om een voorbeeld te geven: wat moet je doen als je gemeten hebt dat er in het perceel een plek van 10 meter breed is met een lage opbrengst terwijl de spuit 36 meter breed is en overal evenveel afgeeft? Zo’n plekje is maar moeilijk apart te behandelen’, legt Bosker uit.

Deskundigen op het land

Deze praktische problemen van de precisielandbouw worden in de LOFAR-projectgroep besproken met collega-boeren en deskundigen. Niet dat daar altijd meteen kant-en-klare oplossingen uitkomen, maar voor Bosker is dit wel de beste manier om zelf vooruit te komen met experimenteren. Dit seizoen worden voorbereidingen getroffen voor een LOFAR-experiment volgend jaar om variabel te gaan bemesten, door op sommige plaatsen de spuit wat harder en elders wat zachter te zetten. De belangrijke vraag daarbij is of de opbrengst ook omhoog gaat.
Bosker experimenteert op 34 hectare van zijn grond, waar zes vochtsensoren in de grond zijn gezet, en vijf peilbuizen voor de grondwaterstand. Verder zijn er nog drie regenmeters en één meetpaal voor de weergegevens opgesteld. De resultaten van de experimenten op dit proefperceel worden vergeleken met de opbrengsten op de rest van zijn land.
Een van de belangrijkste hulpmiddelen is het GPS, nodig om opbrengsten en andere bepalingen in kaart te brengen. Maar als GPS beschikbaar is, dan kan daarmee ook de trekker grotendeels automatisch worden bestuurd. Bosker: ‘Dat maakt het mogelijk om de aandacht te houden bij wat er op het land gebeurt en de machines bij te regelen: een beetje harder of een beetje zachter spuiten, wat dieper of wat ondieper ploegen. Zo wordt de kwaliteit van het werk ook beter. En omdat dit nauwkeuriger werkt dan zelf sturen, bespaar je al snel tien procent werktijd. Daarnaast werkt dit ook veel prettiger want als ik een dag op de trekker echt met het zaaien bezig ben geweest, dan kom ik er frisser vanaf dan wanneer ik een hele dag alleen maar naar dat lijntje heb zitten turen om recht te rijden.’

Trefwoorden