Hoewel de Regiovisie Groningen-Assen oorspronkelijk mede is bedoeld om de verstedelijking van het gebied rond Groningen in goede banen te leiden, loopt het nu finaal uit de hand met de bouwplannen, betoogt historisch geograaf Hans Elerie. Martin van Wijck reageert.

In het land van Ot en Sien is de pleuris uitgebroken. Het wenkende toekomstperspectief dat door de machinerie van Regiovisie Assen-Groningen met veel verve wordt uitgedragen, lijkt zich op lokaal niveau te ontpoppen in een horrorscenario voor rücksichtslose verstedelijking. Neem het Intergemeentelijk Structuurplan Leek/Roden, dat met een half miljard aan investeringen de weg moet effenen voor maar liefst zevenduizend woningen en alles wat daar bij hoort. De kleine dorpen in dit gebied komen er massaal tegen in het geweer, zoals krantenkoppen in de regionale pers laten zien: ‘Nietap hoont Regiovisie weg’; ‘Kromme tenen in Tolbert en Roderesch’; ‘Groeiprognose zaait verwarring’; ‘Oostindie/Terheijl slijpt de messen tegen rondweg’.
Het is niet de eerste keer dat burgers zich massaal verzetten tegen de concrete uitwerking van Regiovisie in hun leefomgeving. Ook in het anders zo gezapige Haren keerden bewoners zich massaal tegen de bouwkoorts van hun bestuurders, wat resulteerde in een voor Harense begrippen revolutionaire uitslag van de raadsverkiezingen van 2006: een eclatante overwinning voor GroenLinks.

Romantisch toekomstbeeld

In de jaren tachtig en negentig is veel gebakkeleid over de verstedelijkingsproblematiek in de ommelanden rond Groningen. De aantrekkingskracht van Noord-Drenthe als vestigingsgebied voor de bemiddelde woonforens, werd als een bedreiging gezien voor de toekomst van de stad waar de woningbouw maar moeizaam op gang kwam. Ten einde raad kwam men in het Groningse tot de conclusie dat de kop van Drenthe dan maar geannexeerd moest worden. Een ongelukkige gedachte die de verhoudingen voor jaren verziekte.
In 1996 werd de illustere stedenbouwkundige Riek Bakker aangetrokken die de basis moest leggen voor de Regiovisie Groningen-Assen 2030, het bestuurlijke convenant dat voorgoed een eind moest maken aan het gesteggel. Op het Keuningcongres van 1996 in Assen vergeleek zij het Regiovisie-proces met een Lelijk Eendje, ‘… een auto die heel lang mee gaat en als er wat aan stuk is dan is hij gemakkelijk te repareren … Bovendien: als het mooi weer is kan de kap open. Dat levert een prachtig beeld op: vijftien burgemeesters en twee commissarissen sturen allemaal in die Deux Cheveaux en ontwikkelen samen de Regiovisie’.
Kenmerkend voor de opstartfase was de fixatie op een schetsmatig, romantisch beeld van de situatie in 2030. Meest opzienbarend waren de watermachines in de vorm van enorme inundaties die van de stad weer een onneembare vesting zouden maken met de toekomstige buitenwijken als voorschansen. Opvallend waren ook de opstrekkende villawijkjes in het slagenlandschap (landschap met lange smalle kavels) rond Roden en Leek, en de uitgestrooide landhuizen tussen de Drentse Aa en het Peizerdiep. Financieel en civieltechnisch zijn dergelijke ontwerpfantasieën een probleem, maar daar ging het in deze fase niet om. Bij een ontwerpvisie draait het volgens Riek Bakker om de ‘rode oortjes en een prettig gevoel van opwinding’.

Globaal denken

Een tweede kenmerk van het voortraject was het globale denken: geen feiten en analyses maar eenvoudige denkmodellen die door iedereen begrepen worden. De inmiddels gehanteerde T-structuur als verstedelijkingsmodel van Regiovisie (zie pagina 16) is zo’n product uit de koker van het globale denken. Maar al hebben we nu een eenvoudige voorstelling van de toekomstige stad met zijn nieuwe ommeland, we weten niet hoe het stedelijk netwerk rond de stad in werkelijkheid in elkaar zit. Hoe zijn bijvoorbeeld de relaties tussen de verschillende knooppunten? Is Assen complementair aan Groningen of wellicht concurrerend? Ook is weinig bekend van het ruimtelijke gedrag van mensen in de regio. Zit er een duidelijk systeem in de dagelijkse mobiliteit? En zo ja, hoe ziet dat er dan uit?
Al met al heeft het toch nog zo’n drie jaar geduurd voordat de grof geslepen diamant van Riek Bakker was omgezet in een stevig bestuurlijk uitvoeringsconvenant zonder poespas. Maar na een moeizame besluitvorming in een aantal kritische gemeenteraden had de Groningse gedeputeerde Calon als de nieuwe aanjager van het Regiovisiegebeuren zijn zaakjes ogenschijnlijk dan toch goed voor elkaar; de nieuwe stad en ommelanden stonden al op de kaart van de eenentwintigste eeuw, terwijl de nieuwe eeuw nog niet eens was begonnen.
In zijn voorwoord van het convenant uit 1999 vergelijkt Calon de Regiovisie met een motor die toekomstige ontwikkelingen moet opstarten en op gang moet houden. In 2030 zal de regio zijn uitgegroeid tot een nationaal, ja internationaal economisch kerngebied!

Wooneconomie

In vakkringen geldt de Regiovisie als een schoolvoorbeeld van de zogenoemde ontwikkelingsplanologie. In deze de laatste jaren populair geworden benadering, stelt de overheid niet alleen het ruimtelijke kader vast waarbinnen de maatschappelijke ontwikkelingen moeten plaatsvinden, maar treedt zij ook op als aanjager van de regionale economie. De overheid is nu zelf marktpartij geworden die met zijn interventies een sterke invloed gaat uitoefenen op vraag en aanbod. De inkomsten uit woningbouw en bedrijventerreinen vormen een belangrijk deel voor de financiering van de extra’s zoals de aanleg van nieuwe infrastructuur, de aankleding van nieuwbouwwijken en bedrijventerreinen, het openbaarvervoer project Kolibri, het opkrikken van Groningen Airport, en het Regiopark. In 2030 zal de regio zijn verrijkt met 50.000 nieuwe woningen. Alles wijst er dus op dat de kring van Regiovisie zich heeft laten leiden door de hooggespannen verwachtingen van de ‘wooneconomie’.
In de jaren negentig vormde de woningbouwsector een belangrijke trekker van de opbloeiende economie. Het bouwen van een eigen woning was niet alleen meer een levensbehoefte, maar vormde voor de tweeverdienende middenklasse ook een statussymbool. Net als auto’s is de cataloguswoning een modeartikel geworden dat om de zoveel jaar verandert van vorm en stijl. Door de steeds stijgende huizenprijzen werd een nieuw huis tegelijkertijd een interessant beleggingsobject waarvan de overwaarde geconsumeerd kan worden. Door dit vliegwieleffect heeft woningbouw een magische klank gekregen die werd uitgedrukt in het begrip wooneconomie. In de wooneconomie wordt woningbouw losgeweekt van zijn maatschappelijke en lokale context en beschouwd als een autonome, stuwende activiteit. Vooral in de perifere regio’s worden de principes van de wooneconomie omarmd. Men gaat er daarbij vanuit dat er een interessante markt is voor ontspannen wonen als alternatief voor gestreste inwoners uit de Randstad. Blauwestad in Oost-Groningen is een van de eerste voorbeelden van zo’n regionaal project uit de koker van de wooneconomie.

Onvoorstelbare bouwopgaven

Maar hoe realistisch is nu het geloof in de positieve effecten van de wooneconomie? Uit onafhankelijk onderzoek blijkt dat van alle mensen die jaarlijks in Nederland verhuizen, slechts 0,1 % verhuist over langere afstand met een aantrekkelijke omgeving als woonmotief. Van dit percentage bestaat maar een klein deel uit mensen dat zich in het Noorden vestigt, voornamelijk spijtoptanten. De spoeling wordt wel erg dun als we bedenken dat het Noorden ook nog moet concurreren met wooneconomische projecten in andere regio’s.
Ook de troef van de Zuiderzeelijn, die randstedelingen naar het Noorden moet lokken, is inmiddels boterzacht geworden. Blijft over het demografische argument, maar ook dat is de groeiadepten van Regiovisie sinds kort uit handen geslagen. We staan immers aan de vooravond van een demografische omslag waarbij we rekening moeten houden met minder geboorten, een zich doorzettende ontgroening en vergrijzing, en een afname van de beroepsbevolking. In zo’n overgangsperiode hebben demografische prognoses een ruime marge en is het dus niet verstandig om daar klakkeloos grote bouwopgaven aan te koppelen.
Maar in plaats van een temporisering en om zich te bezinnen op een slim en welvaartbestendig krimpscenario, heeft de stuurgroep van Regiovisie in 2003 opnieuw gas gegeven en is de woningbouwopgave reeds voor 2020 opgewaardeerd naar het onvoorstelbare niveau van zestigduizend woningen. Zo worden de participerende gemeenten opgezadeld met steeds hoger opgeschroefde taakstellingen en wordt het T-model van de gebundelde deconcentratie steeds sterker aangezet, terwijl ook de groei van de hoofddorpen in de regio gewoon doorgaat. De dagelijkse kriskrasbewegingen in het stedelijk veld rond Groningen zullen door deze verspreide verstedelijking allen maar toenemen en in 2020 zal de stadsregio steeds meer de kenmerken gaan vertonen van een ‘razende randstad’ die het veel geroemde leefklimaat van stad en ommelanden zwaar onder druk zet.

Symbolisch geweld

De in het begin van dit stuk aangehaalde commotie over het Intergemeentelijk Structuurplan Leek/Roden kan ons veel leren over de bedenkelijke kanten van de nieuwe ontwikkelingsplanologie. Met veel symbolisch geweld baant de verstedelijkingsopgave van Regiovisie zich hier een weg in een bestaande leefomgeving van historische gegroeide dorpslandschappen.
Een dorpslandschap wordt door bewoners ervaren als een sociale ruimte, een landschap met een levensgeschiedenis, met veldnamen en plekken met een bijzondere betekenis, kortom een landschap met veel verhalen, die soms weer verdwijnen om plaats te maken voor nieuwe. Voor de beleidswereld heeft dit ‘emotionele’ landschap louter een institutionele betekenis. In deze kringen is het begrip landschap, ook wel aangeduid als ‘groene ruimte’, min of meer een synoniem voor beleids- en ontwikkelingsruimte.
De botsing tussen beide voorstellingen van landschap kan het beste worden geïllustreerd aan de hand van ‘ruimtelijke kwaliteit’, een sleutelbegrip in het beleidsjargon van Regiovisie dat ook in het Structuurplan Leek/Roden de leidraad vormt stedelijke ontwikkeling. Niet de betekenissen, de verhalen of haar huidige bewoners maar het rijke bestaande landschapsbeeld vormt volgens de opstellers van het structuurplan de inspiratiebron voor hun opgave. Alvorens het landschap te onderwerpen aan verstedelijkingsprincipes worden in het plan de verschillende dorpslandschappen gefileerd in beelden, typologieën en structuren. Op basis van de analyse heeft men vier thema’s uitgewerkt: wonen in het bos, langs het waterloopje, langs de vaart en tussen de houtwallen.
Het ongrijpbare begrip ruimtelijke kwaliteit wordt door ontwerpers uitgedrukt in een strak geregisseerde beeldtaal, ondersteund met verleidende cartografie. De proef van identiteit wordt afgelegd door een uitbundige uitstalling van nostalgische ansichtkaarten terwijl het esthetische gevoel wordt geprikkeld door Engelse landschapsbeelden. Het is de kunst van het weglaten, aanzetten en uitvergroten, kortom: een staaltje van artistieke verleiding. Bij een vluchtige kaartanalyse blijken echter met gemak de dichtheden van een doorsnee Vinex-wijk te worden gehaald. Van het landschappelijke wonen komt dan ook weinig terecht: alles draait om het wegzetten van huisjes, allemachtig veel huisjes.

Einde van Nietap

Het is moeilijk te begrijpen waarom men in dit kwetsbare dorpen- en landgoederenlandschap geen maat heeft weten te houden. Waarschijnlijk heeft men zich nooit afgevraagd hoeveel woningen dit landschap verdraagt. Er zal op het provinciehuis nog flink gegumd moeten worden om een aantal rode contouren, die in Drenthe altijd zo heilig waren, weg te werken. Maar in de ontwikkelingsplanologie van Regiovisie lijkt alles mogelijk en als het niet lukt in de achterkamertjes dan is er altijd nog de Nimby-wet waarbij de provincie zichzelf vrijstelling kan verlenen.
Op de meetlat van ruimtelijke kwaliteit scoort het structuurplan drie dikke onvoldoendes voor de menselijke maat, de belevingswaarde en de culturele identiteit. De dorpen Nietap en Roderesch worden het zwaarst getroffen. Als de plannen doorgaan dan houdt Nietap als dorp op te bestaan. Met zijn volledige dorpsgebied moet deze oude grensplaats het centrum van Leek versterken. Het dorp dat vroeger om een paar woningen moest zeuren mag nu drie keer zo groot worden. Ook Roderesch zal een fors deel van haar leefruimte gaan inleveren.
Wat bij dit soort grootschalige ingrepen nooit ter discussie staat is de kwestie van sociale identiteit. Natuur, milieu en zelfs leefbaarheid kunnen we meten, maar er bestaat niet zoiets als een ‘sociale-effectrapportage’ die de gevolgen voor het leefklimaat in kaart brengt. Ook zonder zo’n veldonderzoek kunnen we vaststellen dat het structuurplan een aanslag is op de diversiteit van woonmilieus. Stedenbouwkundig wordt het nieuwe Roden ook door de barrièrewerking van de nieuw aan te leggen rondwegen een wangedrocht: een uit de kluiten gewassen forenzennederzetting met als zwak hart de sociaal uitgesorteerde oude woonwijken en een slecht bereikbaar centrum.

Sluipweg

Ook de niet direct bedreigde dorpen in de wijde omgeving van Roden en Leek zullen de overlast gaan ervaren van het extra autoverkeer van de zevenduizend huishoudens. De ervaring leert dat de afwikkeling van al dat extra verkeer zich niet geheel conform het model van de beleidsmakers zal voltrekken. Natuurlijk zal het zogenoemde hoofdwegennetwerk waar mogelijk worden aangepast om de grootste knelpunten op te lossen. Maar de slimme automobilist (en dat zijn we allemaal!) ziet altijd weer mogelijkheden voor nieuwe doorsteekjes via plattelandsweggetjes waardoor de sluiproute in veel dorpen een onuitroeibaar fenomeen is geworden en een bedreiging van het leefklimaat.
Toch denkt men in Regiovisie een realistisch alternatief te hebben voor de verwachte verkeersoverlast en het fileprobleem. Het toekomstige lightrail-netwerk van Kolibri zal de onstuimige groei van het autogebruik in toom houden. Maar de vraag is of dat reëel is in een samenleving waar de auto onze tweede natuur is geworden en het openbaar vervoer een randverschijnsel.

Slow planning

Het avontuur van Regiovisie begint te lijken op een blinde vlucht vooruit en confronteert ons met een merkwaardige paradox. Op basis van demografische prognoses was men er in de jaren zestig nog van overtuigd dat Groningen in het jaar 2000 zou zijn uitgegroeid tot een stad met een half miljoen inwoners. De structuurvisie voor de toekomstige stad strekte zich uit tot aan de boorden van het Winsumerdiep. Maar de pil en de welvaart strooiden roet in het eten. We kunnen er nu schamper om lachen. Mensen die nu nog geloven in de voorspelbaarheid van zo’n verre toekomst worden niet meer serieus genomen. Maar in de kringen van Regiovisie lijkt men nog heilig te geloven in een maakbare samenleving en laat men zich niet van de wijs brengen, ook al ligt de onzekerheid van een demografische omslag in het verschiet.
Plattelandsgemeenten die klakkeloos meegaan in het wensdenken van Regiovisie nemen grote risico’s en dreigen meegesleurd te worden in een maalstroom van grondspeculaties, marktontwikkelingen en conjunctuurschommelingen, en alle ellende die daar bij hoort. Zelfs in de huidige hoogconjunctuur hebben de veel beter geoutilleerde stadsgemeenten Groningen en Assen al de grootste moeite om hun programma’s rond te krijgen.
Het zou verstandig zijn dat Regiovisie haar ambities van een superregio laat varen en inruilt voor een slow planning die beter aansluit bij een nuchter tijdsperspectief en de ritmiek van alledaagse praktijken. Dus geen beleidsondersteunende prognoses op lange termijn maar een vooruitziende blik vanuit een humanistisch perspectief, dat wil zeggen een toekomstbeeld met wortels in het heden, dat voortbouwt op ervaringen uit het verleden. Realiteitszin is immers bij uitstek een deugd van het dagelijks leven en zou daarom een rechtmatige plaats moeten krijgen in de regionale planvorming.
Zo gaan noordelijke bestuurders gemakkelijk voorbij aan het feit dat onderzoeken voortdurend aantonen dat noordelingen bovengemiddeld tevreden zijn met hun leefwereld. De bereidheid om voor een beter inkomen te verhuizen naar het drukke westen is niet groot omdat men gehecht is aan de eigen, meer ontspannen leefomgeving. Alleen al dit gegeven zou een interessant vertrekpunt moeten zijn voor een gerevitaliseerde Regiovisie: geen kostbaar ontwerptraject op basis van ambities maar een etnografische analyse van de stadregio naar het dagelijks welbevinden, de leefstijlen, het ruimtelijk gedrag en de toekomstbeelden van mensen. De uitkomsten van dit veldwerk moeten vervolgens gekoppeld worden aan de demografische barometer van de afzonderlijke groeikernen zodat flexibel op de lokale vraag kan worden ingespeeld. Een visie met zo’n empirische basis is niet alleen goed voor het draagvlak maar zorgt ook voor een betere kwaliteit van de regionale planvorming.

Er is een grote, realistische vraag naar een prettiger huis

REACTIE Martin van Wijck

‘Het is de kunst van het weglaten, aanzetten en uitvergroten, kortom: een staaltje van artistieke verleiding’, schrijft Hans Elerie in zijn stuk over de Regiovisie Groningen-Assen. Of gaat het meer over het Intergemeentelijk Structuurplan Leek/Roden, over de zogenoemde wooneconomie of over romantische beelden van het verleden? Ik probeer me maar op de Regiovisie te richten, ook al is het verleidelijk om mee te borrelen en misverstanden recht te zetten. Dat doen we nog wel eens in een café in Nietap, want dat gaat kennelijk een grote toekomst tegemoet.
De Regiovisie Groningen-Assen is ooit ontstaan naar aanleiding van een vraag van het Rijk of de stad Groningen over een periode van grofweg dertig jaar voldoende ruimte zou bezitten voor haar ontwikkeling. Meestal begin je dan toch echt met het terugkijken naar wat er de afgelopen dertig jaar veranderd is en wat de trend van de ontwikkelingen zou kunnen betekenen voor de toekomst. Per jaar bezien krijg je dan zwabberende lijnen, maar over een langere periode bewegen de grafieken van geboorte- en sterftecijfers, migratie, huishoudenontwikkeling, economie en mobiliteit zich gestaag omhoog of omlaag. En zo zullen ze ook in de toekomst zeer waarschijnlijk bewegen. Natuurlijk wordt er rekening gehouden met plotselinge veranderingen die niet te voorzien waren. Daarom worden deze trends en prognoses regelmatig herhaald en moeten de uitkomsten op gezette tijden worden aangepast: zijn we nog goed op weg of moet de ‘Deux Cheveaux’ vervangen worden door een Audi Q7 of een T-Fordje?
De begrenzing van het Regiovisiegebied werd bepaald door te onderzoeken waar de meeste mensen woonden die een dagelijkse relatie hebben met de stad Groningen. Hieruit bleek dat in een straal van zo’n 25 kilometer rond de stad de pendelstromen het grootst zijn. Je praat dan over een concentratie van 435.000 mensen in een betrekkelijk dunbevolkt stuk Noord-Nederland. De prognoses gaven een tamelijk geringe groei te zien qua demografische- en huishoudenontwikkelingen. Veel groter bleek evenwel de verwachte zogenoemde kwalitatieve vraag te zijn – veel bewoners hebben meer te verteren en willen een prettiger huis. En als je dat gegeven over dertig jaar bekijkt, kom je aan indrukwekkende aantallen van zestigduizend woningen die nodig zouden zijn.
De grote kwaliteit van onze regio is vooral te vinden in de gevarieerde landschappen, de cultuurhistorische verschillen tussen de kernen, de stedelijkheid naast de rust en het karakter van de landelijke gebieden, en, inderdaad Hans, de sociale structuren, de ontspannen leefomgeving en de drang om zich te onderscheiden. Vandaar ook dat niet werd gekozen voor een, als pindakaas uitgesmeerde verdeling van de bouwopgaven over het totale gebied, maar voor woningbouw die grotendeels geconcentreerd is in en bij de grootste kernen (Groningen, Assen, Hoogezand en Leek/Roden), die via de T-structuur van A7 en A28 zijn verbonden en voorzien zijn van een uitstekend openbaar vervoernetwerk: Kolibri. In en rond de kernen buiten deze T-structuur zou het vooral moeten gaan om het beschermen van specifieke culturele identiteiten en landschappelijke kwaliteiten. Hier zou de slow-planning van Hans Elerie zeker interessant zijn.
Wat betreft de grote bouwopgaven in de T-structuur is het wel degelijk de bedoeling om de karakteristieken van de kern en het landschap als uitgangspunt te nemen. Het wegzetten van ‘allemachtig veel huisjes’ maakt het echter wel heel lastig om het karakter van een klein dorp en de bestaande sociale structuur in stand te houden, en laten we vooral niet vergeten dat de wereld in Nietap de afgelopen dertig jaar al enorm veranderd is. De ingreep zal groot zijn en er kan dan ook het beste toegewerkt worden naar een nieuw perspectiefrijk woonmilieu voor zowel de bestaande als de nieuwe bewoners. Dan komt het aan op de kwaliteit van de uitwerking, het met elkaar zoeken van de mogelijkheden en marges, het scherp houden van de ambities en stevig onderhandelen. Het kwaliteitsteam van de Regiovisie, met daarin onder anderen de rijksadviseur voor het landschap Dirk Sijmons, ondersteunt dit proces en probeert te voorkomen dat gemakzucht leidt tot dertien huisjes in een dozijn. Het gaat niet om het geforceerd maken van een superregio maar om een realistische vraag van mensen naar een prettig huis met op steenworp afstand een schoon en bijzonder landschap en in de verte een inspirerende stad. ?

Martin van Wijck is hoofd beleidsontwikkeling van de dienst RO/EZ bij de gemeente Groningen en als zodanig nauw betrokken bij de Regiovisie.