In deze rubriek beantwoorden Ton Schoot Uiterkamp en Harro Meijer vragen die samenhangen met de klimaatproblematiek.

Ton Schoot Uiterkamp is hoogleraar milieukunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en sinds 1991 verbonden aan het IVEM, Centrum voor Energie en Milieukunde. Harro Meijer is hoogleraar isotopenfysica aan de Rijksuniversiteit Groningen en sinds 1992 verbonden aan het Centrum voor IsotopenOnderzoek.

Wat vinden jullie van het voorstel van minister Cramer om de verkoop van gloeilampen te verbieden? Ik heb gehoord dat er in spaarlampen kwik zit. Daarmee wordt het toch chemisch afval? En spaarlampen hebben toch pas nut als ze een paar uur achter elkaar branden? Dus bijvoorbeeld in het toilet kun je dan beter geen spaarlamp doen. Of is dat een fabeltje?

Verbieden is wel een hard middel. Als we dan toch aan het verbieden slaan, dan zouden we nog wel wat dingen weten. Maar spaarlampen zijn gewoon een factor 4 zuiniger lichtbronnen dan gloeilampen (en halogeenlampen, dat zijn immers slechts verbeterde gloeilampen). Inmiddels is er zoveel verbeterd op het gebied van kleur, elektronisch starten (dus geen geknipper meer) en vorm, dat er geen argument meer is om ze niet te gebruiken. Verder zit er inderdaad wat kwik in spaarlampen. Volgens de laatste Europese richtlijn mag dat maximaal 5 mg per lamp zijn. In de praktijk bevatten de nieuwste lampen minder dan 2 mg kwik. Als de lampen na gebruik weer ingezameld en gerecycled worden, kan men het vrijkomen van dat kwik voorkomen. Men dient ook te beseffen dat steenkool-gestookte centrales een bron kunnen zijn van kwik dat bij verbranding vrijkomt uit steenkool. Gewone gloeilampen die op energie uit steenkool draaien en die veel meer energie nodig hebben dan spaarlampen, zijn zo dus indirecte bronnen van kwik. Deze indirecte bronnen kunnen gemakkelijk groter zijn dan de kwikuitstoot uit afgedankte spaarlampen. En tot slot het volgende. Dat spaarlampen pas ‘lonend’ zouden zijn op plaatsen waar lampen een paar uur per dag branden is een economische beschouwing en geen energetische: de investering in een duurdere spaarlamp rendeert minder wanneer een lamp maar weinig wordt gebruikt.

Hoe gaat het afvangen en opslaan van CO2 in zijn werk? Hoe lang kan/moet het onder de grond blijven? Is het wel een goede oplossing? Zijn er ook risico’s aan verbonden? En waar in Noord-Nederland zou CO2 het beste kunnen worden opgeslagen?

Het is mogelijk om met behulp van basische stoffen uit zogeheten ‘stationaire puntbronnen’ (grote plaatsgebonden producenten van CO2, elektriciteitscentrales vooral) de zure CO2 uit de rookgassen op te vangen en onder hoge druk in bijvoorbeeld een leeg gasveld of een waterhoudende bodemlaag te pompen. Dit alles kost uiteraard geld, en ook behoorlijk wat energie: tot wel 30 procent van de energie die vrijkomt bij het verbranden van de fossiele brandstof. Het rendement van een elektriciteitscentrale zal er dus flink onder lijden. Anders gezegd: het verbruik van fossiele brandstof zal daardoor 30 procent stijgen voor dezelfde elektriciteitsproductie. Alleen levert het dan geen CO2 in de lucht af, vandaar dat men wel spreekt van ‘schoon fossiel’.
De CO2 moet dan natuurlijk wel zeer lang in de grond blijven. Berekeningen tonen aan dat niet meer dan 0,1 procent van de opgeslagen CO2 per jaar mag weglekken, anders heeft het per saldo geen zin. Dat betekent dat het lege gasveld een aantal duizenden jaren CO2 moet blijven bevatten.
De risico’s van de methode zijn zeer klein. Het is zeer onwaarschijnlijk dat massale hoeveelheden CO2 in één keer zouden ontsnappen, dat is tenslotte met het aardgas toen dat nog in de bodem zat ook nooit gebeurd. Bovendien is een grote hoeveelheid ontsnapt aardgas vele malen gevaarlijker dan CO2.
Noord-Nederland heeft met z’n grote ‘Groningen’-aardgasveld en zijn vele kleinere velden potentieel grote mogelijkheden voor CO2-opslag. Wel geldt dat lege gasvelden ook zeer geschikt zijn voor tijdelijke opslag van gas dat van ver komt, bijvoorbeeld uit Siberië. In dat opzicht is er sprake van concurrentie tussen CO2- en gasopslag.
Een goede oplossing zouden we CO2-opslag in de bodem niet willen noemen: Het is meer wat men in het Engels een poor man’s solution noemt, maar dan in overdrachtelijke zin. Het zorgt weliswaar voor verminderde uitstoot van CO2 in de lucht, maar tegelijkertijd ook voor een hogere consumptie van fossiele brandstoffen. Dus misschien wordt het klimaatprobleem verkleind, maar in ieder geval wordt het energieprobleem netto vergroot. Een andere mogelijkheid die energetisch nuttiger is en die al wordt toegepast in Texas, is de zogenoemde Enhanced Oil Recovery. Daarbij wordt CO2 gebruikt om de druk op te voeren in een olieveld waardoor de oliewinning uit dat veld groter kan worden.

Tegenstanders van windmolens hoor je vaak zeggen dat windenergie helemaal niet rendabel is. Hebben ze gelijk of niet?

Op dit moment is windenergie strikt economisch gesproken minder rendabel dan energie uit fossiele materialen als steenkool en aardgas. Dat komt mede doordat de milieugevolgen van het winnen en gebruiken van fossiele brandstoffen thans niet in rekening worden gebracht.
Het is overigens moeilijk om met windenergie werkelijk hoge vermogens op te stellen. Het vergt een groot land (of kustzee-)beslag, omdat de energie in de wind zo ‘dun gezaaid’ is.

In het themanummer van Noorderbreedte over nieuwe energie in Noord-Nederland passeerden vele initiatieven de revue. Is er eigenlijk wel genoeg coördinatie om de klimaatverandering zo effectief mogelijk de strijd aan te kunnen binden?

Het grote probleem van nieuwe duurzame vormen van energie is dat ze allemaal eigenlijk te kleinschalig zijn en dat ze in feite met elkaar concurreren. Een technologie wordt goedkoper als de schaal waarop deze wordt toegepast groter wordt. En schaalvergroting treedt pas op als de vraag naar de technologie toeneemt. Dit kip-ei-probleem, plus het feit dat bestaande vervuilende technologieën zeer lange afschrijftermijnen hebben (ongeveer veertig jaar), leidt ertoe dat nieuwe technologieën moeilijk van de grond komen. De conclusie is duidelijk: één instantie moet de coördinerende rol hebben bij het bevorderen van de invoering van nieuwe technologieën. De overheid is de meest geëigende coördinator in deze, omdat de overheid ook ondertekenaar is van het Kyoto-verdrag over de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen.
De laatste jaren is de overheid de regierol veel beter gaan vervullen. Dat werd vergemakkelijkt door de invoering van de EU-brede emissiehandel in CO2. Hierdoor kreeg CO2 in feite een prijs die ertoe leidde dat grote producenten van C02 zich vooral op economische gronden gingen interesseren voor CO2-beleid.

In welke economische sectoren in het Noorden valt banengroei te verwachten als gevolg van de klimaatproblematiek?

Een goede vraag. De micro-warmtekrachtketel (een gasgestookte ketel die behalve warmte en warm water ook elektriciteit produceert), meetapparatuur en sensoren, maar ook zonnecellen zouden heel goed in het Noorden gebouwd kunnen worden. Dat geldt ook voor de ontwikkeling en verkoop van software die gebruikt wordt voor de besturing van complexe energiesystemen. Verder zal er ook groei optreden rond bouw, inrichting en onderhoud van nieuwe waterstaatkundige voorzieningen als waterberging, dijken en natuurgebieden.

Komen er in Noord-Nederland de laatste tijd dier- of plantensoorten voor wier aanwezigheid verband houdt met de klimaatverandering?

Alle levende wezens kenmerken zich door hun aanpassingsvermogen aan veranderingen en de selectie die door de omgeving op hen wordt uitgeoefend. Zo zien we dat vogels als ooievaars en lepelaars nu sneller terugkeren uit hun overwinteringgebieden dan twintig jaar geleden. Ook zien we meer dwaalgasten uit noordelijke streken. Het is echter moeilijk om klimaateffecten op planten en dieren te onderscheiden van het voorkomen van zogeheten exoten. Dat kunnen soorten zijn die uit dierentuinen ontsnappen (bijvoorbeeld de Nijlgans), maar ook sierplanten die verwilderen of soorten die meekomen in het ballastwater van grote tankers.
Er treden nog andere verschijnselen op. De thans inheems geachte fazant is ooit als jachtvogel binnengekomen. Ook was bij Jac P. Thijsse de merel honderd jaar geleden nog een bosvogel en was de fuut bepaald geen vogel uit de stadsgrachten. En wat te denken van de grauwe kiekendief die zich in Oost-Groningen ging vestigen toen boeren graanvelden gingen braak leggen. De reuzenberenklauw die 150 jaar geleden als sierplant naar Nederland werd gehaald, is honderd jaar geleden verwilderd geraakt en in de laatste dertig jaar sterk in aantal toegenomen. Klimaatverandering of verandering van natuurbeheermethoden? Wie zal het zeggen.