Door het tekort aan ongerepte, eindeloze natuur is er een ernstig gebrek aan avontuur in Nederland. Column van Fionna Bottema.

Door het tekort aan ongerepte, eindeloze natuur is er een ernstig gebrek aan avontuur in Nederland. Wanneer je met de auto een weekendje naar Utrecht gaat, hoef je niet eerst de geplande route vast te laten leggen bij het gemeentehuis, zodat helikopters, speurhonden en bergingsteams onmiddellijk in actie kunnen komen wanneer je niet op de plaats van bestemming arriveert. Bij pech onderweg kom je niet jammerlijk aan je eind door dorst en honger om drie maanden later gevonden te worden door een toevallige passant. Ook de kans dat je in een ravijn rijdt of onder een lawine komt, is verwaarloosbaar klein. Dat je huis door een modderstroom verzwolgen wordt of weggeblazen door een orkaan, of dat een schorpioen je bijt wanneer je je schoenen aantrekt, het is allemaal niet erg voor de hand liggend. Het grootste natuurgevaar schuilt waarschijnlijk in een dikke eik langs de N34 waar je na een vrijdagmiddagborrel tegenaan rijdt. Gelukkig hebben we, om toch een beetje avontuur toegevoegd te krijgen aan ons bestaan, de media. Eén vadsige kat wordt een poema, één ontsnapte rattenslang wordt een complete slangenkuil en na één dooie vogel heeft iedereen Spaanse griep. De sprookjes van Grimm zijn er niets bij.

Nou zijn wij in het Noorden tamelijk sceptisch als het om dingen gaat die in de rest van het land zijn bedacht door mensen die zelden buiten komen. Maar ik begon aan mijn eigen sceptische houding te twijfelen, nadat ik begin februari uit het zwembad in Zuidlaren was gezet vanwege een stormwaarschuwing. Het personeel dacht dat het dak van het bad zou waaien.
Toen ik een week later een familiebezoekje afzegde vanwege een weeralarm voor een naderende sneeuwstorm, merkte ik dat ik gevoelig was geworden voor dit soort bangmakerij, aangezien de werkelijke storm en sneeuw niets voorstelden.
Nadat een dame uit het westen van het land bij mij op bezoek was geweest, kwam ik pas echt in de greep van de angst. Deze dame had ik gewonnen bij een prijsvraag van een kantoorboekhandel om mijn werkplek te reorganiseren. Ze was erg doortastend in haar aanpak, tot ze een muizenkeutel vond achter een kast en me verder alleen nog advies wilde geven via de telefoon. Terwijl ze met een zakdoek voor haar mond in haar Mercedes stapte, mompelde ze nog iets over het levensbedreigende hantavirus. Mijn werkplek bleef een rommelige en door muizen bezochte plek, maar ik betrapte mezelf er toch op dat ik mijn gezondheid beter in de gaten hield. Zeker nadat ik een woelmuis van een van onze katten wilde redden, die mij als dank keihard in mijn vinger beet.

Het wordt alleen maar erger. Zo zal ik nooit meer een braam eten in het wild. Er kan een vos aan gelikt hebben waardoor je de vreselijke vossenlintworm oploopt, die ernstige leverschade veroorzaakt. Een ziek wild dier raap ik zonder handschoenen niet meer op, bang dat het beest vogelgriep, hondsdolheid of de ziekte van Weil heeft. Na een boswandeling laat ik me, desnoods door een totaal onbekende, op de intiemste plekken op teken controleren. Eén op de drie teken in Drenthe is besmet met Lyme. Ik smeer me elke dag van top tot teen in met DEET, de malaria- en tijgermuggen liggen op de loer met zulke zachte winters. Voor de zekerheid ben ik maar vast begonnen met het slikken van malariapillen. Dat daardoor mijn haar uitvalt, neem ik voor lief. Ik overwoog zelfs om nooit meer naar buiten te gaan, tot ik me realiseerde dat de meeste ongelukken binnenshuis gebeuren.

Trefwoorden