Bushokjes, hekken, oude gemalen, rolpalen, bruggen, schotbalkenhuisjes, blikvangers ze zijn het meubilair van het landschap. Vaak zie je ze niet staan. Soms valt het pas op als ze weg zijn. Welke moeten blijven? Welke zouden weg mogen? Noorderbreedte bekeek het landschapsmeubilair in Noord-Nederland door de ogen van vier deskundigen.

Er staan mooie en lelijke meubelstukken in het Friese landschap, daar is Peter Karstkarel, kunsthistoricus en landschapsdeskundige, heel duidelijk in. Om met wat moois te beginnen: oude gemaaltjes. Dat vindt hij van die kleuterschoolhuisjes: vier muren, een puntdak en een deur. Bij Heeg weet hij een vooroorlogs gemaaltje. Het staat bij een kruising van wegen, wat hoog in het landschap. ‘Je weet: daar moet ik rechtsaf. Heel markant. Wie het onderhoudt? Geen idee. Het staat er gewoon.’
Wat hij ook bijzonder waardeert zijn de ‘rikbakens’. ‘Die staan in hetzelfde gebied. In de jaren vijftig, zestig kwam dit deel pas tegen de zomer droog te liggen, ze konden er niet tegen malen. Er was nog veel binnenvaart, ik heb ze nog zien zeilen. Die vaarlui konden echt niet zien waar een plas eindigde en het land begon. Vooral bij overgangen en kruisingen, waar de rietkraag ontbrak, was dat lastig te zien. Daar stond dan zo’n rikbaken.’ Waar het woord vandaan komt, weet Karstkarel niet. Hij vermoedt dat het te maken heeft met ‘rak’, wat een gedeelte van een vaarweg is. ‘Het waren palen met bovenin een soort pijl die je aan alle kanten kon zien. Een pijl omhoog was groen, eentje naar beneden rood. Dan wist je of je links of rechts moest. Mooie dingen, die rikbakens.’ Begin jaren zeventig waren ze niet meer nodig. Ze dreigden te verdwijnen, ware het niet dat een Zwitserse vaarrecreant voor 60.000 gulden in de buidel tastte om de palen bij Terhaske en het Sneekermeer te herstellen of te verplaatsen.
Ook mooi: transformatorhuisjes. ‘Vooral die aan de rand van dorpen, bijvoorbeeld in Oldeberkoop, da’s een heel mooie.’ De lelijkste staat volgens hem bij Kollumerpomp. ‘In een weiland waar allemaal elektriciteitsputjes uitsteken. Een knooppunt van bekabeling. Dat is een raar, onwerkelijk gezicht.’
Kunstwerken horen wat hem betreft ook bij het meubilair. Het mooiste: de tempel van Ids Willemsma, die boven Hallum staat. ‘Die markeert de voltooiing van de nieuwe zeedijk op deltahoogte. Het is een prachtig, stalen geval. Iedereen vindt hem mooi. Het is met eenvoudige middelen gemaakt, maar wel veelzeggend.’

Een brug moet hoog zijn

Ook vaak mooi: bruggen. ‘Ik houd van bruggen die je echt merkt. Een brug moet hoog zijn. Als ik er overheen fiets, wil ik mijn kuiten voelen, en als ik in de auto zit moet mijn hoofd het plafond raken bij de afdaling.’ De lelijkste brug staat aan de oostkant van het mooie Boazum, over de Vaart. ‘Een grote brug met dichtgemetselde oren. Grof. Lelijk. Helemaal fout.’ Tussen Workum en Koudum weet hij een zeer mooi exemplaar. ‘Een ijzeren ophaalbrug die één boerderij ontsluit.’
Tot slot in de categorie mooi: boerenhekken. De houten exemplaren. ‘Ik heb eens ergens een aantal kavels met knappe houten hekken eromheen gezien. Maar ik weet absoluut niet meer waar dat was. Ergens in een jong landschap. Heel streng, recht en regelmatig. Mooi!’
Wil hij het alleen nog over de zwart plastic hooibalen hebben. ‘Zolang ze net ingepakt zijn en verspreid over het land liggen, zijn ze heel aardig. Maar zodra ze op een hoop liggen zijn ze lelijk. Het is tijdelijk natuurlijk, een dynamisch landschapselement.’

Nieuwe gemalen in Groningen.

Architect Nol Molenaar is iemand die zelf meewerkt aan landschapsmeubilair. Hij heeft diverse gemalen ontworpen die in het Groninger land terug te vinden zijn. Hoewel de gemalen natuurlijk functioneel moeten zijn, is de inpassing in het landschap van een minstens even zo groot belang. ‘Je kunt niet alleen praten over een architectonisch ontwerp,’ legt Molenaar uit. ‘Het komt wel in een landschap te staan. Er moet een landschapsinpassing gemaakt worden.’ Daartoe wordt eerst de locatie onderzocht. Wat is de beste plek voor een gemaal? ‘Een gebouw doet iets met het landschap,’ benadrukt Molenaar. Na het locatieonderzoek blijven er meestal twee situaties over waaruit gekozen moet worden. Daar worden verschillende studies van gemaakt, zodat de uiteindelijke beslissing weloverwogen is. ‘Het leuke van dit werk is dat je uitzoekt hoe een gebouw op het landschap reageert en andersom, wat bepalend is voor je architectuur.’
Molenaar ontwierp onder meer het gemaal Schaphalsterzijl aan het Winsumerdiep, vlak voor de aansluiting op het Reitdiep. Een dag voor de presentatie van de plannen werd de daar aanwezige uitwateringssluis tot monument verklaard waardoor Molenaar verschillende varianten van het gemaal moest ontwikkelen, nu met behoud van het monument. ‘Ik heb bewust een heel laag gebouw ontworpen, het valt weg tegen een achtergrond van bosschages. Het bestaande complex is opgeknapt en het is nu een mooi samenspel van oud en nieuw. Vanaf het balkon van het gemaal kijk je uit over het water en het landschap.’
Hoewel elk gemaal aangepast is aan de omgeving, zijn er wel overeenkomsten. Zo kunnen voorbijgangers in ieder gebouwtje zien wat er in gebeurt en zijn ze allemaal openbaar toegankelijk met daarbij ook een toegevoegde recreatieve waarde.
Het nieuwste ontwerp, het gemaal Abelstok aan de Hoornse Vaart voorbij Mensingeweer, noemt Molenaar heel bijzonder. Dit gemaal heeft een bepaalde helling omdat hier het water omhoog ‘geschroefd’ wordt. ‘Ik heb geleerd van de andere gemalen. Ook hier kun je als bezoeker het gemaal ‘ervaren’. Je kunt in het pompdeel kijken, je hoort het water bruisen.’
Molenaar vindt het erg leuk om zijn eigen ontwerpen in het landschap te zien staan. ‘Fietsers staan er vaak even bij stil. Dat doet me deugd.’
Minder gecharmeerd is hij van de ontwikkelingen rondom het gemaal Stad en Lande bij Beijum. ‘Ik heb daar rekening gehouden met de omgeving, met de ruimte, en aanvankelijk stond het gemaal er erg mooi in een groene setting. Tot een groot bouwbedrijf het omringende terrein opkocht en er een parkeerplaats van heeft gemaakt. Vreselijk.’
De gemalen bij de Afsluitdijk vindt hij een voorbeeld van een sterk ontwerp. ‘Qua gebouw zijn ze niet bijzonder, maar landschappelijk zijn ze van grote betekenis. Je rijdt een andere wereld binnen door die gemalen.’
Natuurlijk krijgt Molenaar reacties op zijn landschapsmeubilair. ‘Heel uiteenlopend. Dat varieert van: ‘Onverantwoord bezig’ en: ‘Geen idee wat ik aan het vernielen ben’ tot: ‘Fantastisch.’ Gelukkig zijn de negatieve reacties spaarzaam. ‘Ik ga altijd zorgvuldig te werk, houd rekening met veel partijen. Desondanks mag het geen compromis worden, maar altijd een sterk architectonisch beeld in het landschap.’

Asociaal gedrag

‘Mooi of lelijk landschapsmeubilair wordt bepaald door de esthetische kwaliteit van de inrichting in relatie tot het landschap’, vindt Molenaar. ‘Wat ik niet mooi vind? Het netwerk van stalen gsm-masten met foeilelijke bedieningsgebouwtjes, snelheidsbeperkende maatregelen als misplaatste bloembakken en schrikhekken, en veel anti-vandalisme-afschermingen en beveiligingen. Die leggen de nadruk op asociaal gedrag en roepen dat in veel gevallen ook weer op.’
Gelukkig blijft er nog genoeg moois over zoals rolpalen, schotbalkenhuisjes bij dijkcoupures, luchtwachttorens en de Stadsmarkeringen. ‘De oude Groninger tillen, verheven boven het landschap en het water: prachtig. Of een serie van hoogspanningsmasten, als een lange lijn, die zorgen voor perspectief in het landschap. Ook het karakteristieke starterhuisje van de roeibaan in Harkstede vind ik mooi geplaatst in het landschap.’

Veel te veel borden

Praten over landschapsmeubilair roept in eerste instantie vooral vragen op. Hoe komt het dat er zo gemakkelijk lelijke dingen bedacht worden? Wie heeft de regie over al dat meubilair? En belangrijk: wie let er op de context?
Banken en borden, dat zijn de meest in het oog springende ergernissen in het Drentse landschap, vindt onderzoeker en publicist Hans Elerie. ‘Een bank moet aansluiten bij de sfeer van het landschap. Dat doet het meestal dus niet. Je ziet overal dezelfde banken van hetzelfde materiaal, ongeacht of ze in het landschap passen of niet.’ Gelukkig heeft hij een voorbeeld van een fraaie bank dicht bij huis: op de Zuides in Anloo. ‘Daar staat een mooi, eenvoudig bankje, alsof het voor die plek gemaakt is, zo vanzelfsprekend. Dat is pas ontwerpen.’ Elerie is niet principieel tegen opvallend meubilair. Soms mag het nadrukkelijk aanwezig zijn, zoals bij recreatieve knooppunten, maar hij blijft bij zijn standpunt dat je niet mag zien dat er een ontwerper aan te pas is gekomen.
Dan de borden. Daar kan hij kort en bondig over zijn. ‘Veel te veel.’ Hij ergert zich aan de veelheid van vormen, de onbescheidenheid en de nadrukkelijke aanwezigheid. ‘De informatie kan op internet. Laten ze ervoor zorgen dat je via de website een kaart kunt uitprinten. Niet alles hoeft op een bord te staan. Veel mensen lopen er toch aan voorbij.’

Eenvoud, soberte, groene wereld

Ook Erik van der Bilt, directeur van Stichting Het Drentse Landschap, constateert een woud aan borden. ‘Zelfs het bos staat vol informatieborden. Stel je voor, ben je in een natuurgebied geweest en heb je niks geleerd. Terwijl het gaat om welzijn. Het maakt niet uit dat je niet weet hoe die vogel heet die je zo mooi hoort fluiten.’
Toch stoort hij zich niet aan dit soort meubilair. Relativeert: ‘Elke tijd heeft andere ergernissen. Veel lelijkheid kun je zelf verstoppen. Lelijke dingen kun je afbreken, fouten kun je herstellen.’
Dan toch nog ander storend meubilair: sommige hekken of begrenzingen. Elerie: ‘In De Strubben staan witte afrasterpaaltjes met witte draden ertussen gespannen. Helemaal fout. Maar misschien is het tijdelijk, hoor.’
Zijn er dan helemaal geen mooie dingen in het landschap te ontdekken? Van der Bilt: ‘Niet zo heel veel, nee. Wat nu mooi is, zijn vooral de dingen die uitstraling hebben gekregen doordat ze ouder zijn.’ Toch noteert hij enkele lichtpuntjes. Hij ziet de aandacht voor het landschap groeien, tradities lijken weer meer geherwaardeerd te worden. ‘De kracht van Drenthe zit in eenvoud, soberte, de groene wereld. Soms lijken we ons daarvoor te schamen. Lelijkheid is echt niet alleen te verklaren door het ontbreken van geld. Wat pas echt zorgwekkend is, is de armoede achter de lelijkheid.’

Gedenkteken Harry de Vroome

Elerie vindt de schotels in Westerbork, toch wel heel duidelijk aanwezig in het landschap, een voorbeeld van niet-meubilair. ‘Die hebben een heel andere functie. Die staan daar prachtig centraal in het heidelandschap, die zijn niet horizon vervuilend.’ Dat brengt hem tot de conclusie dat de functie van meubilair in verband staat met acceptatie ervan.
Het schoolvoorbeeld van hoe meubilair in het landschap verzonken moet zijn, is het gedenkteken van Harry de Vroome. Het is te vinden bij het Ballooërveld. Zie pagina 24 – 25. ‘Dat is met zoveel gevoel gedaan, met eerbied voor zowel de persoon als het gebied. Het is bescheiden, alsof het er al jaren staat. Zo zou het altijd moeten zijn.’