Historici, schrijvers, planologen, dichters, journalisten, bestuurders en anderen maakten gezamenlijk een biografie over de vaarweg Lemmer-Delfzijl.

Het was een briljant idee. Geen deftig herdenkingsboek van een gevierd streekhistoricus maar 84 waarnemers, op dezelfde dag aan de vaarweg Lemmer-Delfzijl gezet voor een biografie over dit wonderlijke stelsel van kanalen. Historici, schrijvers, planologen, dichters, journalisten, bestuurders en anderen deden mee. Het boek waarin hun bijdragen zijn samengebracht, vormt een onderdeel van het kunstproject Woordenstroom – opgezet in opdracht van de provincies Groningen en Friesland om
de verbeteringswerken aan de vaarweg te markeren.
Een briljant idee, maar ook een hachelijk avontuur. Want de bedenkers, Vanessa van Dam en Sjaak Langenberg, waren gehouden aan de volgorde waarin de schrijvers op 1 september 2006 aan de vaarroute plaatsnamen – eerst de Friese locaties, dan de Groningse. Soms komt een opeenvolgend rijtje biografen er echter om welke reden dan ook niet uit. Bovendien gooit een enkeling er met de pet naar. Sla over, trek verder, de vaarweg af, op weg naar Delfzijl, langs brugwachtershuizen, pontjes, resten van een overtoom, vrachtschepen, watervogels. Oud-theaterdirecteur Huib Schreurs schrijft er mooi over: ‘Recht tegenover me staat een reiger op de kade, een vogel waar ik een hekel aan heb’.

Achterdocht

De biografen, met hun notitieblok en thermoskan, worden met achterdocht en nieuwsgierigheid bekeken.
En met mededogen.
‘Er valt hier niks te beleven in Spannenburg’, hoort filmregisseur Pieter Verhoeff van een
negenjarig meisje.
‘Hier? Hier gebeurt nooit wat’, zegt een passante in Lutjegast tegen schrijver Maria Barnas.
En een voorbijganger tegen cabaretier Vincent Bijlo (Industrieterrein Westkern, Kootstertille): ‘Oh nee, wacht, nee, je ziet niks. Maar als je niks ziet, waarom zit je hier dan? Nee, je hebt wel gelijk, er valt hier ook niks te zien.’
Het watervolk is kort van stof. Geeft niet. Het levert zinnen op waarvan de biografie gaat glanzen.
Bij Appingedam zit schrijver Ilona Verhoeven. Een vrouw houdt haar voor even gezelschap. ‘Samen genieten we van het uitzicht. “Ben je wel eens in Amerika of Canada geweest?” Ineens vraagt ze het, zomaar. We turen over het riet naar de overkant. Alsof daar Canada ligt. Of Amerika. In de verte sjokt een schaap langs een maïsveld. Achter hem volgt langzaam een kleine kudde. “Het moet prachtig wezen daar, in Canada”, zegt ze bedachtzaam.’
Soms zijn de biografen de wanhoop nabij.
Peter Middendorp, journalist, zit bij Ruischerbrug en klaagt dat hij niets meemaakt. ‘De dag was voorbij, maar er stond nog steeds niets bruikbaars in mijn aantekeningenboekje. Dingen mislukten nu eenmaal veel sneller als je je er bewust op ging toeleggen. Toen ik eens probeerde te verliezen met yahtzee omdat mijn toenmalige vriendin had besloten dat de winnaar de ander later in bed seksopdrachten moest geven – en ik had helemaal geen zin om haar opdrachten te geven – gooide ik alleen nog maar zessen en volle straten.’

Toiletbril

Een enkeling heeft wat voorwerk gedaan. Haro Hielkema, journalist, gaat al aan de vooravond van het project naar de Groote Brekken onder Tjerkgaast en overnacht er. Veel slaapt hij niet. Hij wordt opgeschrikt door een auto die geruime tijd met draaiende motor vlak bij zijn tent stilhoudt.
Beeldend kunstenaar Jannie Regnerus, die een dag de wacht houdt bij de Prinses Margrietsluis in Lemmer, bezoekt ter voorbereiding haar pake Sierd van 93 in het verpleeghuis in Zuidhorn en noteert wat hij zich nog herinnert over zijn tijd als sluiswachter. Eens was koningin Juliana de Prinses Margrietsluis gepasseerd en had ze de wc van collega-sluiswachter Pepersma gebruikt. De toiletbril was daarna maandenlang niet gereinigd.
Meer biografen kiezen een locatie waarmee ze zich sinds hun jeugd verbonden voelen. Daar waar de Doezumertocht uitmondt in het Van Starkenborghkanaal, gaat journalist Sietse van der Hoek terug naar zijn jeugd. Hij beschrijft een gure winterdag toen hij met zijn verkering Jannie een schaatstocht maakte, van Doezum naar Kollum, het hele eind zwijgend omdat hij niet zo veel zin meer in de verkering had. ‘Ik voorop en zij de hele heenreis koppig twee à drie meter erachter.’
In diezelfde formatie was het teruggegaan, ‘en voelde het klauwen en klunen over de schotsen van het Van Starkenborghkanaal ellendiger dan het ooit geweest was.’
Van schaatsen zal trouwens weinig meer komen. Ettelijke biografen maken gewag van ijsbrekers die lange tochten over de vaarweg voorgoed verleden tijd maken.
Ook bestuurder/ondernemer Wietze de Haan kiest een hem vertrouwde plek: de overlaadsteiger op de kruising van het Prinses Margrietkanaal, het Stroomkanaal en De Brekken. Zijn ooms visten er en jaagden in de velden rond het kanaal. Hij verzamelt een paar mooie vaktermen. Als hij een schipper vraagt naar zijn lading zegt die: ‘We hebben nu tabak in’.

Spannende jongens

Vlak bij Suameer, waar hij als Amsterdams jongetje in de oorlog aansterkte, brengt schrijver K. Schippers de dag door. ‘Er zijn Duitse soldaten bij de bakker ingekwartierd, Günther en Heinz. Ze laten ons met losse flodders spelen, stompe oefenkogels met een lichtroze kleur.’
Aafke Steenhuis, schrijver, zit bij de Spoorbrug in Zuidhorn, het dorp van haar jeugd.
‘Die spannende jongens van Noordhorn! Noordhorn was wilder en rauwer en armer dan het nette en standsbewuste Zuidhorn. In Noordhorn werd gezopen en gevochten en gescholden. In Zuidhorn werden alle kwetsuren en rancunes binnenskamers gehouden.’
Dorpen, ze worden met grote regelmaat beschreven. Zoals Stroobos, dat in z’n geheel in een andere provincie kwam te liggen. ‘Alleen bij de gemeentelijke herindeling in 1993 liepen de emoties soms hoog op. Toen werd het Groninger deel van Stroobos bij Friesland gevoegd. Iedereen kent het verhaal van de heer Broersma, die er niet over peinsde ooit Fries te worden en om die reden uit het dorp vertrok’, schrijft onderzoeker Willem van der Ham.
Het kanaal is volgens publicist Steven van Schuppen een dwarsdoorsnede van land en volk. Hij beschrijft de geschiedenis van Harkema-Opeinde en Surhuisterveen, ooit vervenersdorpen, bevolkt door de armsten der armen, die in plaggenhutten, holen en schaftketen huisden. ‘Ze hielden zich in leven met seizoensarbeid elders – maaien in de Friese Greidhoek, graan oogsten en vlastrekken op de Groningse klei – met het maken en uitventen van heidebezems, korven en matten, met bedelen en stelen. Het waren nederzettingen met een onregelmatig verspreide bebouwing, maar met een sterke onderlinge solidariteit, vooral tegenover het officiële gezag. Een bevolking die ook weinig van de officiële kerk moest hebben, maar wel ontvankelijk was voor kerkelijke afscheidingen, tenminste als de voorganger van de nieuwe richting ter plaatse maar het nodige charisma bezat. Gereformeerd zijn en communistisch stemmen was hier geen ongebruikelijke combinatie.’

Strijkijzerellende

Maar natuurlijk gaat de biografie vooral over het water en wat er zich op voortbeweegt. Veel biografen mijmeren over de schepen en hun namen.
In het begin wekken ze wat ergernis, die scheepsnamen. De meeste biografen vinden dat ze ze niet onvermeld kunnen laten. Volharding, Pescador, Villa Kunterbunt, Pascal. Op den duur went het zo dat het ook weer ongemakkelijk voelt als een auteur ze negeert.
Sommige schepen varen een stuk mee, duiken pagina’s later ineens weer op: het veel te snelle bootje van Rijkswaterstaat, het kruisertje dat – mooi detail – aan de achterzijde fietsen meevoert waarvan de wielen half in het water hangen, een wonderlijk raderbootje, de ruim honderd meter lange vrachtschepen en natuurlijk de vrijetijdsboten, zoals het dure jacht dat dichter Marjoleine de Vos bij Ten Boer ontwaart. Volstrekt belachelijk, vindt ze, in het Eemskanaal. ‘Zoiets als een Armani-pak in een schapenwei.’
‘Verknipte strijkijzerellende op het water’, schrijft Sicko Heldoorn, burgemeester van de gemeente Opsterland. Het maakt hem ‘depri’.

Weemoed

Architect Gunnar Daan leert de lezer over de vormgeving van schepen. Scheepsbouwers kunnen beter hun gang gaan, ze hebben minder dan architecten last van welstandscommissies. Hoewel, klaagt Daan, de moderne jachtbouw heeft weinig op met kleurtraditie. Daar is alles wit, ‘alsof het om koelkasten gaat’.
En dan is er de wonderlijke verbodsbordencultuur met z’n merkwaardige typografie: ‘S.V.P Dimlicht! T.b.v. Scheepvaart’. Jelle Leenes, journalist en Noorderbreedte-redacteur, bedenkt er voor op de sluizen bij Gaarkeuken nog twee: ‘Niet praten met de sluiswachter.’ En: ‘Niet vloeken in de sluis’.
Veel schetsen zijn doortrokken van weemoed over wat is geweest. De drukbeklante schipperswinkel die aan wel vijf mensen werk bood. De cafés. De brugwachter die van zes kilometer een schip hoorde aankomen. Het water, zo helder dat je tot op de bodem keek. De zuivelfabrieken _ ooit stonden er in Friesland zo’n 120. De boeren. Het landschap.
Dichter en schrijver Ronald Ohlsen mag de laatste plaats bezetten, de Grote Zeesluis van Delfzijl, waar hij in zijn studententijd sluiswachter was. Het bedieningshuisje is in onbruik geraakt, zoals zoveel in Delfzijl, dat hij omschrijft als ‘de stad van het rücksichtsloze afbraakbeleid en de eeuwig florerende lelijkheid’. Ook het monument van de beroemde beeldhouwer Hildo Krop, op de plek waar de vaarroute de zee ingaat, is in verval geraakt. Men overweegt zelfs het af te breken. Het doet Ohlsen pijn. ‘Nostalgie is een downer. Bij wat er nog is, ben je bang dat het gaat verdwijnen. Bij wat verdwenen is, treur je om het verlies.’
Hij neemt zich voor terug te keren. Om het monument te redden. Mocht Ohlsen falen dan is het een geruststellende gedachte te weten dat er sinds kort een ander monument bestaat.
Op papier.
Door 84 mensen gebouwd.

Biografie van de Vaarweg Lemmer-Delfzijl,
84 auteurs (onder wie diverse redacteuren en medewerkers van Noorderbreedte), Uitgeverij Noordboek,
340 blz, € 19,50

Pauline Broekema, afkomstig uit de stad Groningen, is verslaggever/redacteur bij het NOS Journaal.