Er is een keer ten goede bespeurbaar in de noordelijke bestuurscultuur als het gaat om de kwaliteit van nieuwe stads- en dorpsuitbreidingen, vinden de drie noordelijke gedeputeerden van ruimtelijke ordening.

Zelf zijn Anita Andriesen (Friesland), Anneke Haarsma (Drenthe) en Marc Calon (Groningen) er al lang van overtuigd dat het landschap (mede)bepalend moet zijn voor de stedenbouwkundige inrichting van dorps- en stadsuitbreidingen en dat de architectonische invulling zich daarnaar hoort te voegen. In Friesland staat dat ook al met zoveel woorden in het nieuwe streekplan, dat eind vorig jaar in de staten is vastgesteld. ‘De ruimtelijke kwaliteit staat daarin centraal’, zegt Andriesen.
Friesland is daarmee volgens haar klaar voor de nieuwe wet ruimtelijke ordening, die op 1 juli 2008 in werking treedt. Deze wet draagt de provincies op om gemeentelijke bouwplannen te toetsen aan ‘het provinciale belang’. Elke provincie moet zelf bepalen hoe ze dat belang definieert. Andriesen: ‘Ieder bestemmingsplan moet voldoen aan ruimtelijke kwaliteitseisen. Daar hoort de beeldkwaliteit bij.’ Dat betekent voor haar dat dorpsuitbreidingen veel meer dan vroeger de historische patronen moeten volgen.
Op de provinciehuizen in Assen en Groningen zijn de discussies over ‘het provinciale belang’ nog gaande. Voor Anneke Haarsma staat vast dat de provincies het laatste woord horen te hebben op dorps- en stadsranden. Als die niet harmoniëren met de omgeving is dat nadelig voor het aanzien van de hele provincie. ‘Maar wat daarachter zit is van de gemeenten. Centraal wat moet, decentraal wat kan.’
Marc Calon dubt nog. ‘Het is ook van bovenregionaal belang dat de centra van Ten Boer, Winsum of Zuidhorn goed worden, ze vervullen een streekfunctie.’ Calon wil ook dat er voortaan een centrale regie komt over de architectuur in nieuwbouwwijken.

Niet maakbaar, wel beïnvloedbaar

De gedeputeerden willen van het begin af aan met de gemeenten praten over nieuwe bestemmingsplannen. ‘Zodat we ze later niet terug hoeven te fluiten’, zegt Haarsma. Dit overleg wil ze ook bij de invulling van bestaande, nog niet uitgevoerde bestemmingsplannen. Ze kent haar beperkingen. ‘Als een gemeente per se een foeilelijke wijk wil bouwen en het past binnen het bestemmingsplan, dan kan ik daar niks aan doen. Maar ik zal wel duidelijk zeggen wat ik ervan vind. We kunnen dan proberen bij te sturen. Dat vraagt om een nieuwe werkwijze.’
Calon: ‘Ik ben erachter gekomen dat de wereld niet maakbaar is, maar wel beïnvloedbaar. Dan moet je ook accepteren dat er vissen door het net zwemmen en ongelukken gebeuren. Al vind ik wel dat je als bestuurder moet kunnen zeggen: dit is rotzooi, ik verbied het.’
Ook Andriesen wil een stok achter de deur houden. Historisch is Friesland een echte overlegprovincie (de uitdrukking ‘op z’n elf en dertigst’ is ontleend aan het traditionele overleg tussen de elf steden en de dertig grietenijen). Een zorgvuldig proces gericht op meer kwaliteit mag van haar tijd kosten. ‘Er zijn wel grenzen aan het overleg.’
Ze noemt Schettens als voorbeeld. ‘Dat lintdorp heeft zich in duizend jaar gevormd. De gemeente wilde daar een grote puist tegen de snelweg bouwen. We hebben toen gezegd: zo doe je dat niet meer. Samen met de gemeente zoeken we nu naar een betere oplossing. Ik heb hier op het provinciehuis wel gevraagd: stel dat de gemeente niet meewerkt, sta ik dan sterk genoeg bij de Raad van State? Iedereen zegt: Ja. Ik zou die confrontatie dan aangaan. Zeker! Maar het zal vast niet nodig zijn.’

Bouwheerschap

Alledrie de provincies stellen hun ambtelijke expertise ter beschikking van de gemeenten. Haarsma’s ambtenaren zijn intussen bezig met een gespreksronde langs de twaalf gemeentehuizen om te proeven wat er leeft en voorlichting te geven. De reacties stemmen haar optimistisch. ‘We horen enthousiasme bij ambtenaren en wethouders over de nieuwe werkwijze.’
Groningen heeft acht jaar geleden het provinciale ‘bouwheerschap’ in het leven geroepen. Provinciale stedenbouwkundigen (bouwheren) geven voorlichting en adviezen aan gemeenten en nemen wethouders mee op excursies om te laten zien ‘hoe het ook kan’. Dat begint volgens Calon vruchten af te werpen en het bouwheerschap wordt voortaan bij elk groot bouwproject betrokken.
Haarsma overweegt ook zo’n bouwheerschap in te stellen. Ze bespeurt nog te weinig ambitie bij de gemeenten. ‘Er moet nog flink bijgeschoold worden. Dat is geen schande, als er maar in geïnvesteerd wordt, want anders knallen we achteruit. Sommige gemeenten hebben geen oog voor kwaliteit. Die willen economische groei en nog eens groei. Dan zeg ik: denk nou eens om je kwaliteit! Kijk nou hoe mooi Drenthe is. Straks komen er geen toeristen meer en slacht je de kip met de gouden eieren.’ Ze wil geen zondebokken onder de gemeenten aanwijzen. ‘Ik wil positief blijven, met azijn vang je geen vliegen.’ Ook Calon weigert de bokken van de schapen te scheiden in gemeenteland. ‘Ik doe niet aan naming en shaming.’ Andriesen: ‘Soms is het moeilijk om hardop te praten. Ik heb echt wel harde confrontaties af en toe, maar ik merk dat gemeenten aanspreekbaar zijn.’

Dorps-DNA

Hoezeer een cultuur- en beleidsomslag nodig is blijkt wel uit het volmondige nee van de gedeputeerden op de vraag of ze tevreden zijn over de kwaliteit van de stads- en dorpsuitbreidingen tot nu toe. ‘Ik lijd soms aan mijn landschap’, zegt Andriesen. Haarsma en Calon moeten zelfs lang nadenken als we vragen naar geslaagde voorbeelden in hun provincie. Haarsma noemt dan de wijk Nachtegaal van Beilen. Verder de Asser wijk Houtlaan, maar die ligt royaal binnen de rondweg. Haar tweede voorbeeld is een kleine nieuwe uitleg bij Elp; die is samen met de BOKD (de Drentse kleine-dorpenclub) opgezet. ‘Een prachtige methode. Die willen we uitrollen over de hele provincie.” Deze huizen moeten echter nog wel worden gebouwd. Dat geldt ook voor de nieuwe woonwijk Rolde-Zuid. ‘Dat wordt qua kleurstelling en aan de randen een heel goede overgang’, belooft ze. Jammer alleen dat de wijk ten zuiden van de N33 ligt. Rolde steekt dus de autoweg over. ‘Als het aan mij ligt is het de laatste keer dat dat in Drenthe gebeurt’, bezweert de gedeputeerde.
Het bestemmingsplan Rolde-Zuid is van voor haar tijd, net als dat van de veel gesmade wijk Daalkampen waarmee Borger de N34 overstak. Beilen, dat aan de overkant van de A28 bij Ossenbroeken een nieuwe woonwijk wil, kan dat wat naar betreft vergeten. Het bedrijventerrein dat daar wel mocht komen noemt ze ‘een grote miskleun.’
De Drentse gedeputeerde stelt zich veel voor van het nieuwe bedrijventerrein Assen-Zuid. Dat moet onder strakke regie van de overheid een fraai visitekaartje voor de stad worden, ruim van opzet met kwalitatief hoogwaardige gebouwen tussen veel groen. ‘Daar werken we keihard aan.’
Calon is enthousiast over Kranenbrug, het Groninger bedrijventerrein benoorden de A7 richting Drachten. ‘Maar een goed voorbeeld van een woonwijk is moeilijk te vinden’, zegt hij. Aarzelend komt hij met Visvliet. ‘Dat is redelijk. En het stadshart van Ten Boer is goed gedaan.’ Maar dat is weer geen dorpsrand. ‘Ook Garmerwolde is goed.’ Verder noemt hij een paar geslaagde voorbeelden van solitaire bouwprojecten. In Maarhuizen bijvoorbeeld is een historisch huis teruggebouwd op de plek die niet meer dan ‘een steenbult’ was. ‘Ik zei tegen de initiatiefnemer: wie garandeert mij dat jij het goed doet en dat stuk grond niet doorverkoopt? Ik, zei hij. Het is een snoepje geworden.’ Op de plek van de voormalige vlasfabriek in Leens is iets soortgelijks gebeurd. ‘Zulke voorbeelden kun je overal in de provincie vinden.’
Andriesen komt vlotter op de proppen met goede voorbeelden. Ze noemt onder meer het uitbreidingsplan voor wonen en werken bij Bolsward-Noord. ‘Daar is eenheid gebracht in kleur- en materiaalgebruik: rode steen en grijs metaal. Erg mooi.’ Dit plan ligt ten oosten van de provinciale weg Leeuwarden-Bolsward. Aan de overkant ligt het oude bedrijventerrein. ‘Met de traditionele verrommeling’, aldus Andriesen.
Geslaagde dorpsuitbreidingen ziet ze onder meer bij Oudega (Wymbritseradeel), Boazum, Reduzum en Tzum. Vaak namen de dorpen het voortouw. ‘De gemeente had in Tzum een groot uitbreidingsplan van dure huizen. Het dorp zei: dat willen we niet, want die huizen zijn niet voor ons bedoeld. Dat draaide uit op een harde confrontatie. Het dorp heeft tenslotte zelf met een landschapsarchitect een plan gemaakt. Daar zijn oude kaarten bijgehaald, er is gekeken naar de patronen van de sloten en vaarten en de terp is prachtig ingepast. Het dorps-DNA noemen we dat.’
Andriesen vertelt dat het geen uitzondering is dat dorpen zich eerder bewust zijn van de kwaliteitseisen dan hun gemeentebesturen. Maar die trekken volgens haar in rap tempo bij. Alle gemeenten hebben vorig jaar het Friese manifest ‘Aan de slag met de ruimtelijke kwaliteit’ onderschreven. ‘De cultuuromslag is niet meer te stuiten. Die gaat niet meer weg. Zeker na het ondertekenen van het manifest kom ik ambtenaren en wethouders tegen die enthousiast zijn over de nieuwe manier van werken. We zijn op de goede weg.’

Stalinistische toestanden

Miskleunen rollen er bij de gedeputeerden gemakkelijk uit. Calon noemt de dorpsuitbreiding van Garnwerd, de woonwijk De Brake 1 in Winsum en het bedrijventerrein ter plaatse. Zelfs over Blauwestad, toch splinternieuw, is hij niet honderd procent tevreden. ‘We hadden een niveau hoger moeten zitten. Het masterplan en beeldkwaliteitplan waren goed, maar we wilden niet de goothoogten en zo voorschrijven. Vanuit het idee dat je dan stalinistische toestanden krijgt. Het is de vraag of we daar niet een fout hebben gemaakt, want het gevolg is dat er nu goede voorbeelden tussen prefab staan. Je ziet dat de slechte gevallen nu het beeld bepalen. Het is een constant dilemma in mijn hoofd: moet je de particulier de macht geven en ieder zijn eigen paleis laten bouwen of moet de overheid een strakke lijn trekken?’
Haarsma noemt Kalterbroeken aan de kwetsbare westrand van Diever. ‘Vreselijk, niet beter dan de eerste de beste Vinex-wijk. Een ramp. Gelukkig hebben we een convenant dat er groen wordt ontwikkeld, zodat de wijk verantwoord in het aanliggende natuurgebied komt te liggen.’
Mantgum is Andriesens eerste voorbeeld van een mislukking. ‘Dat is een prachtig renteniersdorp met een mooi centrum, brede lanen en veel groen. Daar is een uitbreiding tegenaan gebouwd als een harde rand in het open landschap, als een muur die oprijst.’ Een ander voorbeeld: Aldstjerk (Tytjerksteradiel). ‘Op de rand van de open klei en het coulissen-landschap hebben ze een bedrijventerrein neergezet, daar word ik acuut depressief van. Ik kan er niet naar kijken. Met het nieuwe streekplan in de hand zouden we niet opnieuw zó met de ruimtelijke kwaliteit omgaan.’

Geen nieuwe zichtlocaties

De drie gedeputeerden willen een halt toeroepen aan de groei van bedrijventerreinen. Ook op zichtlocaties langs de snelwegen. Eerst maar eens de oude saneren. Calon: ‘Er hoeft geen vierkante meter bedrijventerrein bij. We gaan schaarste creëren. Ik merk daarvoor een groot draagvlak in de staten.’
Haarsma zegt dat alleen bij Hoogeveen en Assen-Zuid nog bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen op de plank liggen. ‘Daarna komen er geen nieuwe bij.’
Friesland is nog bezig met een inventarisatie. Andriesen durft nu al de stelling aan dat vraag en aanbod niet aansluiten. ‘Dat gaan we bij de gemeenten aankaarten: jongens, moet dat nou zo?Het vraagt een omslag in het denken, ook bij de gemeenten.’
Anders dan Groningen en Drenthe kent Friesland geen stop op bouwen in kleine dorpen. ‘We hebben nooit rode contouren gehad. Je moet ook daar een evenwichtige bevolkingsopbouw kunnen hebben. De staten willen ook dat je in een klein dorp ondernemer moet kunnen blijven. Oké, heb ik gezegd, maar dan binnen de kern. Als dat helemaal niet kan, dan zál het landschappelijk worden ingepast.’
Andriesen zoekt bij een aantal dorpen naar mogelijkheden om de bestaande rand van bedrijventerreinen alsnog in te passen met bedrijfsgebouwen van meer kwaliteit. Ze is verder van plan alle mislukte dorpsranden in Friesland in het groen te zetten. ‘Al gaat dat misschien wel 25 jaar duren. Sommige mensen noemen dat schaamgroen, maar is dat nou zo erg?’

Schaamrood

De Groninger gedeputeerde Marc Calon is erachter gekomen dat de wereld niet maakbaar is, zegt hij in bijgaand artikel. Is de hemeltergende verrommeling van het landschap die Nederland teistert dan een natuurverschijnsel? Welnee, mensenwerk. De wereld is wel degelijk maakbaar, het is maar net wie er aan de knoppen zit.
Deze constatering is aan de vooravond van de inwerkingtreding van de nieuwe wet op de ruimtelijke ordening meer dan een woordenspel. Die wet geeft de provinciebesturen de bevoegdheid gemeentelijke plannen te toetsen aan ‘het provinciaal belang’. Elke provincie moet zelf invullen wat ze daaronder rekent. Bij de drie noordelijke gedeputeerden van ruimtelijke ordening is nu al terughoudendheid te bespeuren.
Calon dubt, want hij is bang voor ‘Stalinistische toestanden’. Anneke Haarsma wil de provinciale invloed formeel beperken tot de dorps- en stadsranden. Die moeten het landschap niet verstoren; verder mogen de gemeenten het zelf uitmaken. Het begrip schaamgroen kenden we al, nu hebben we ook schaamrood. Met echte kwaliteit heeft het niets te maken. Woonwijken horen een geheel te vormen; geen schone schijn aan de buitenkant en wildwest aan de binnenkant.
Nu is het niet zo dat Haarsma niet wil opkomen voor ‘echte kwaliteit’. Ze is van goede wil, en de andere gedeputeerden zijn dat ook. Ze hebben hun hoop gevestigd op overleg met de gemeenten. In koor verklaren ze dat de gemeentebesturen beginnen in te zien dat het zo niet verder kan. Een hoopvol stemmend geluid, maar klopt het ook? Daar is in de praktijk nog weinig van gebleken.
Waarschijnlijker is dat veel gemeenten nog niet zover zijn. Daarom moeten de provincies zich een stok achter de deur verschaffen en de totale gebouwde omgeving tot ‘provinciaal belang’ verklaren. Daar moeten ze concrete kwaliteitseisen naast leggen: het volgen van landschappelijke patronen en cultuurhistorische ontwikkelingen en per wijk of bedrijfsterrein een centrale regie over de architectuur. Mochten ze hiermee in de ogen van rijk of rechter een te grote broek aantrekken, dan zijn ze er in elk geval voor gegaan.
Gedeputeerden die dit aandurven moeten zich gedekt weten door hun provinciale staten. Maar daar zit een probleem. Veel statenleden laten het oor hangen naar de plattelandsgemeenten. Ze denken dat daar hun achterban zit of zijn er zelf hun politieke loopbaan begonnen. De gemeenten zelf beginnen ook meteen als katten te blazen. Zo zitten de colleges van GS, als ze al verandering zouden willen, in de tang van hun politieke achterban en de gemeenten. Anita Andriesen bijvoorbeeld beweegt zich op eieren om de lange tenen en gevoeligheden in gemeenten en staten te ontlopen.
In kringen van gemeentebestuurders wordt het bestaansrecht van de provincies vaak betwist. De provincies moeten oppassen dat ze geen gelijk krijgen. De tijd is rijp voor verandering, want steeds meer mensen ergeren zich wild aan de armzalige bouwcultuur die ons land versjteert. Zelfs ondernemers beginnen zich ongemakkelijk te voelen op hun zichtlocaties. Overleg is de koninklijke weg, maar waar nodig moeten provincies doorzettingsmacht tonen en de rug recht houden. Niemand wordt gelukkig van doormodderen in een bestuurlijke blubber van overleg, pappen en nathouden, uitgezonderd een paar hitsige wethouders en projectontwikkelaars.