In juni van dit jaar werd tijdens een avondvullend programma het Noorderbreedte-themanummer De nieuwe landbouw gepresenteerd in het Strokasteel in Veenhuizen. Onderdeel van het programma was een paneldiscussie aan de hand van twee stellingen. Eén daarvan luidde: ‘Het lonkend toekomstperspectief voor het Noorden is het te ontwikkelen als woon- en recreatiegebied, en afscheid te nemen van de landbouw en het huidige landschap’.

In juni van dit jaar werd tijdens een avondvullend programma het Noorderbreedte-themanummer De nieuwe landbouw gepresenteerd in het Strokasteel in Veenhuizen. Onderdeel van het programma was een paneldiscussie aan de hand van twee stellingen. Eén daarvan luidde: ‘Het lonkend toekomstperspectief voor het Noorden is het te ontwikkelen als woon- en recreatiegebied, en afscheid te nemen van de landbouw en het huidige landschap’. Met deze te stellige uitspraak bleek niemand in het publiek het eens te zijn en een echte discussie bleef dan ook uit. Wel kwam naar voren dat de stelling beter had kunnen zijn: ‘De Nederlandse landbouw moet niet langer voor de export (willen) produceren’. Daarover had het publiek het panel met landbouwexperts wel eens willen horen. Want waarom moet een van de dichtstbevolkte landen van de wereld haar schaarse ruimte nu zo nodig gebruiken om derde landbouwexporteur van de wereld te zijn?

Denk je eens in hoe een agrarische sector die alleen voor de eigen markt produceert eruit zou kunnen zien. Volgens het Landbouw Economisch Instituut (LEI) brengt de uitvoer van agrarische producten uit Nederland ongeveer 50 miljoen euro op, bijna 20 procent van de totale inkomsten uit export. De drie belangrijkste productgroepen voor de export zijn sierteeltproducten & planten, vlees en zuivel. Veel van de sierteeltproducten worden door de glastuinbouw voortgebracht. Maar liefst 75 procent van die glastuinbouw produceert voor de export, en kan in een exportvrije landbouw simpelweg worden afgeschaft. Dat scheelt een boel landschapsvervuiling!
De uitvoer van vlees wordt gedomineerd door varkensvlees. In Nederland wonen zo’n 11,3 miljoen varkens. We slachten er op jaarbasis echter zo’n 14,5 miljoen – er komen er dus nog ruim 3 miljoen per jaar levend naar ons toe. Geslacht zijn deze varkens goed voor 1,3 miljoen ton vlees. Hiervan eten we echter hooguit de helft op, de rest wordt weer geëxporteerd. Hoe eenvoudig kan ‘het roze gevaar’ worden afgewenteld.
En wat de zuivel betreft: de helft van de in ons land geproduceerde zuivel gaat als kaas, boter, melkpoeder of ander product de grens over. Een halvering van de 1,3 miljoen koeien tellende melkveestapel zou mogelijk zijn.
Een zelfvoorzienende landbouw zou zelfs helemaal biologisch kunnen, rekenden Cees van Bruchem en Hans van Meijl van het LEI in 2003 uit voor de Volkskrant. Volgens hen kan een volledig biologische landbouw de gehele Nederlandse bevolking voeden, mits die haar voedingspatroon een beetje aanpast. Het grote nadeel hiervan is dat we niet meer kunnen genieten van allerlei lekkere voedingsproducten die we normaal gesproken importeren. Koffie, tabak, sinaasappelen, kiwi’s enzo. Maar we kunnen natuurlijk afspreken dat we alleen stoppen met de export, niet met de import.
Al met al lijkt het zo gek nog niet, zo’n landbouw voor eigen land. Toch wordt er in discussies over de toekomstige rol van de landbouw op het Nederlandse platteland bij mijn weten zelden ingezet op een zelfvoorzienende landbouw. Hoe komt dit? Waarom kunnen we ons moeilijk voorstellen hoe een dergelijke landbouwsector eruit ziet? Is het omdat de Nederlandse landbouw eigenlijk nooit zelfvoorzienend is geweest? Al sinds de late Middeleeuwen – en wellicht al veel eerder – is er sprake van internationale handel in agrarische producten. Denk bijvoorbeeld aan de vijftiende-eeuwse ossenvetweiderij waarover Theo Spek in zijn proefschrift schrijft: ossen werden vanuit Denemarken naar Drenthe gedreven, daar nog eens lekker vetgemest om vervolgens de stedelijke vleesmarkt in het westen op te gaan.
Wat zouden de nadelen kunnen zijn? De inkomsten uit de export zullen verdwijnen. Maar dat is geen probleem: begin augustus werd bekend dat het Nederlandse handelsoverschot nog nooit zo groot is geweest. Ook zal de werkgelegenheid in de sector verder afnemen. In 2004 was dat nog 3,4 procent van de totale werkgelegenheid. Ook dat is geen drama: als de naoorlogse babyboom-generatie straks met pensioen gaat, kunnen we die paar arbeidsplaatsen in de landbouw best missen.
Maar wat moet je met de overgebleven grond, of eigenlijk, met de overgebleven bedrijfsgebouwen? Eindelijk dan toch gewoon huizen gaan bouwen op fatsoenlijke kavels? Nu er zelfs uit onderzoek van de Nederlandse Vereniging voor Ontwikkelaars en Bouwondernemers (NVB) is gebleken dat er veel te veel appartementen worden gebouwd en veel te weinig huizen met tuinen, zou je denken dat Nederlandse gemeenten het zo langzamerhand ook eens doorkrijgen. Netto levert het op het groene platteland geen extra ‘rood’ op, terwijl de bio-industrie met al zijn problemen en passant meteen is opgeheven. Waar wachten we op?

Trefwoorden