In de komende tien jaar mag er in Friesland meer worden gebouwd, maar het moet allemaal veel beter en mooier. Gedeputeerde Anita Andriesen in een gesprek met Noorderbreedte over het nieuwe streekplan.

In het najaar van 2005 heeft u een ronde gemaakt langs de Friese gemeenten en een groot aantal organisaties, voor overleg over het Ontwerp Streekplan. De Leeuwarder Courant kopte met ‘Blaren op de tong voor een nieuw Fries uitzicht’. Hoe is het intussen met de blaren?
‘Die blaren blijven, want het proces gaat gewoon door. We hebben de overlegronde gemaakt om maatschappelijk draagvlak te creëren, voordat we de officiële inspraakprocedure zouden starten. Pas daarna zal het finale debat in Provinciale Staten plaatsvinden. Zij hebben duidelijk aangegeven eerst het maatschappelijke debat af te willen wachten. De bottom-upmanier waarop het streekplan tot stand komt, past echt bij Friesland. Bij ons gaat het ‘op zijn elfendertigst’: van oudsher gebeurt er in Friesland niets zonder dat de elf steden en de dertig grietenijen (de voorlopers van gemeenten) erachter staan. Dit maakt het proces wel langdurig, maar ook heel degelijk. De gemeenten hebben een sterke stem, maar als ze er achter staan, dan dragen ze het ook echt.
Onze manier van werken wekte verbazing bij de provincie Groningen. Mijn Groninger collega Marc Calon vond ons streekplan prachtig, maar het viel hem op dat het sterk uitgaat van “ontwikkelingsplanologie” – we laten veel nieuwe ontwikkelingen toe – terwijl in Groningen eerder de “verbodsplanologie” geldt: veel gebieden blijven op slot. Dat is inderdaad kenmerkend voor het verschil tussen Groningen en Friesland. In Groningen is het “stad en ommelanden”, alles is gericht op de stad Groningen. In Friesland zijn de verhoudingen tussen de gemeenten onderling veel gelijkwaardiger.’

Wat beoogt de provincie met het nieuwe streekplan?

‘Aan de ene kant wil ik méér mogelijk maken op het gebied van wonen en bedrijvigheid. Daartegenover staat dat we méér kwaliteit willen. Ik heb bij mijn rondgang langs de gemeenten gemerkt dat alle gemeenten hier achter staan. Ze hebben het “tussen de oren”.
Ruim tien jaar geleden, bij het maken van het vorige streekplan, sloeg het concept “ruimtelijke kwaliteit” niet aan. Maar sinds die tijd is er een bewustwordingsproces op gang gekomen, waardoor nu iedereen beseft dat we de kwaliteit van de ruimte met z’n allen moeten waarborgen.
Het juiste moment is aangebroken om hier samen iets mee te gaan doen. Men realiseert zich dat we allemaal profiteren van het “sterke merk” Friesland. Friesland onderscheidt zich door ruimte, mooie steden en dorpen, en daarvan profiteert iedereen: toerisme, bedrijven, bewoners. We moeten hier dus ook met zijn allen aan bijdragen. Door subsidieregelingen op te zetten, ontwikkelingen te coördineren en partijen bij elkaar te brengen, kan de provincie hierin een stimulerende rol hebben.’

Waardoor wordt de ruimtelijke kwaliteit van Friesland bedreigd?

Terwijl men in Friesland doordrongen is van het belang om de ruimtelijke kwaliteit te beschermen, stuit ik buiten de provincie nog wel eens op onbegrip: jullie provincie is toch al zo mooi, waar maken jullie je druk om? Maar als ik ze uitleg wat de bedreigingen zijn, dan begrijpen ze het toch wel. Ik vat die bedreigingen samen onder de term “verrommeling” of met de neutralere term “stille verstedelijking”. Stukje bij beetje wordt de ruimtelijke kwaliteit van Friesland ondermijnd. Wat ik bijvoorbeeld tegen wil gaan zijn de linten industrie langs de snelweg: de zogeheten corridors die je in de rest van Nederland steeds vaker ziet. Het zicht op het landschap moet duidelijk blijven bestaan. Ook lelijke bedrijventerreinen en witte schimmel langs de dorpen zijn mij een doorn in het oog. Begrijp me goed, er moet vooral gebouwd worden. Maar dan wel graag op de juiste manier en op de juiste plek, met respect voor de kernkwaliteiten die elk type landschap heeft. Dat hoeft niet veel extra geld te kosten, maar vergt wel extra aandacht en overleg.
De rol van de provincie in dit proces valt goed te illustreren aan de hand van het volgende voorbeeld. In de duinen van Vlieland en Terschelling werden recreatiewoningen ontwikkeld. De gemeenten vonden dat ze voldeden aan het bestemmingsplan en keurden de bouwplannen dus goed. Maar de woningen stonden in het gebied van Staatsbosbeheer en die wilde er bepaalde eisen aan stellen wat betreft kleuren en afmetingen. Het ontaardde in een competentiestrijd tussen Staatsbosbeheer en gemeenten. Zozeer zelfs dat Den Haag de provincie er op af stuurde. Tijdens een gezamenlijke wandeling door de duinen, kwam het erop neer dat de gemeenten de woningen eigenlijk ook helemaal niet mooi vonden op die plek. Men wilde dus feitelijk hetzelfde: ruimtelijke kwaliteit in het kwetsbare duinengebied. De provincie kon een bemiddelende rol spelen; er zijn heldere afspraken gemaakt over wat wel en niet kan. Zo was afgelopen januari het conflict naar ieders tevredenheid opgelost.’

Kunt u recente projecten noemen die volgens u goede voorbeelden zijn van ruimtelijke kwaliteit?

‘Een heel goed voorbeeld vind ik het bedrijventerrein Zuiderschans aan de rand van Dokkum. Het is een kwetsbare locatie: zeer open en zichtbaar vanuit het landschap. Daarom is er door de betrokken architecten, onder regie van gemeente Dongeradeel, heel bewust met beeldkwaliteit omgegaan. Het resultaat is van een in mijn ogen zeldzaam goede kwaliteit. Een plek waar je je als bedrijf met trots kunt vestigen. Verder wil ik De Marne aan de rand van Bolsward noemen. Hier vind je een combinatie van wonen en werken, waarbij de woningen en bedrijven ieder hun eigen kleuren kregen toebedeeld. Het resultaat is een helder en rustig beeld. En dan natuurlijk het Museum Belvédère in Oranjewoud bij Heerenveen. Dat vind ik nou echt een goed voorbeeld van een ontwikkeling in het buitengebied. Het moderne gebouw harmonieert prachtig met het oude landgoed. Het vertegenwoordigt Regio Noord in de verkiezing van het gebouw van het jaar door de Bond van Nederlandse Architecten. (Op 22 april werd aan Museum Belvédère de landelijke eerste prijs toegekend, red.)
Deze voorbeelden geven aan dat zowel gemeenten als projectontwikkelaars en architecten een grote bijdrage kunnen leveren aan ruimtelijke kwaliteit. Bij sommige ontwikkelaars leeft het onderwerp misschien nog onvoldoende. We willen daarom na de definitieve vaststelling van het streekplan ook met de beroepsgroepen om tafel gaan: de architecten, stedenbouwers en ontwikkelaars, en welstandsorganisatie Hûs en Hiem.’

Welke rol heeft de landbouw in de ruimtelijke kwaliteit van Friesland?

‘De sector heeft het moeilijk, dat valt niet te ontkennen: vogelgriep, varkenspest, wegvallende Europese subsidies. Het is lastig te voorspellen hoe het in de toekomst zal gaan. Maar in Friesland is de landbouw nog steeds veruit de grootste drager en gebruiker van het landschap. We zien schaalvergroting als het eerste antwoord op de problemen die de sector bedreigen. Onze taak is: faciliteren, dus voldoende ruimte creëren voor ontwikkelingen die nodig zijn om de sector vitaal te houden. We willen zelfs zover gaan dat als gemeenten bestemmingsplannen maken waarin de landbouw onvoldoende ruimte krijgt, wij die niet zullen goedkeuren. Maar de sector moet daar wel meer ruimtelijke kwaliteit tegenover stellen.
Schaalvergroting is niet overal even gemakkelijk te realiseren. De kleigebieden in het Noorden kunnen een grotere schaal wel aan. Andere gebieden zijn van oorsprong kleinschaliger en daarom kwetsbaarder. Maar ook daar kom je met creatief denken een heel eind. Je moet je niet vergissen: de boeren zijn ook burgers van het gebied. Zij zijn ook trots op hun landschap en willen ook meer kwaliteit. Samen kun je werken aan handige oplossingen: bij herverkaveling toch de karakteristieke houtsingels in het coulisselandschap behouden; of bij de bouw van een nieuwe schuur een windsingel aanleggen, zodat die schuur in het toeristenseizoen mooi in het groen verborgen ligt. Hier krijgen de gemeenten steeds meer oog voor.
Verder mikken we op herstel en behoud van oude kwaliteiten in combinatie met nieuwe
ontwikkelingen. De komende jaren komen er volgens schattingen minstens duizend prachtige Friese boerderijen op de markt. Ik noem ze de Kathedralen van Friesland, zo trots en fier staan ze in het landschap. We moeten nuchter zijn: we kunnen ze niet allemaal redden. Maar door regels te versoepelen willen we stimuleren dat ze multifunctioneel gebruikt gaan worden. Appartementen, bedrijvigheid, winkels, seniorenwoningen, wat ons betreft mag bijna alles.
Ook willen we gaten opvullen, die in de loop der tijd ontstaan zijn in lintbebouwing. Op grotere schaal kunnen we voorschrijven dat een stads- of dorpsuitbreiding gepaard moet gaan met ontwikkeling van natuur en water. Daarbij betaalt het “rood” voor het “groen” en “blauw”.’

Hoofdpunten uit het streekplan

Zes bundelingsgebieden

In de stedelijke centra Leeuwarden, Drachten, Heerenveen, Sneek, Harlingen en Dokkum worden wonen werken en voorzieningen geconcentreerd om versnippering van het landschap te voorkomen. Bovendien versterkt concentratie van activiteiten de economie. De bundelingsgebieden zijn evenredig verspreid over de provincie. Leeuwarden behoudt de rol van belangrijkste stad.

Ruim 20.000 nieuwe woningen

Er blijft behoefte aan nieuwe woningen. Ook als de bevolkingsgroei zou afnemen, verandert de grootte en de samenstelling van de huishoudens sterk, en blijft er dus behoefte aan nieuwe woningen. Friesland moet zich blijven profileren als aantrekkelijke woonprovincie, waarbij vestiging van buiten wordt aangemoedigd.

Tien nieuwe landgoederen

In de zes bundelingsgebieden worden in totaal tien nieuwe landgoederen toestaan. Dit zijn nieuwe landschappen aan de rand van de stad. De landgoederen moeten minimaal tien hectare groot zijn, waarvan negentig procent vrij toegankelijk moet zijn. Op de landgoederen mag één hoofdgebouw van allure komen, als cultuurhistorische uiting van deze tijd. Het doel: de overgang tussen stad en land vloeiender maken en recreatieruimte bieden aan de inwoners van de stad.

Acht landschapstypen

De provincie Friesland kent een grote variatie aan landschapstypen. In het streekplan is een indeling gemaakt in acht hoofdlandschapstypen: Kleigebied, Laagveengebied, Merengebied, Gaasterland, Noordelijke Wouden, Bekengebied, Zuidelijke Wouden, Waddeneilanden, IJsselmeergebied.

Het proces

‘Petear oer de romte’ (2003)

In verschillende discussiebijeenkomsten is met meer dan duizend personen en instanties gesproken over de belangrijkste beslispunten voor het nieuwe streekplan. Dit ‘petear oer de romte’ heeft veel ideeën voor het streekplan opgeleverd.

Bestuurlijke ronde van Friesland (juli – oktober 2005)

Bestuurlijk overleg over het Voorontwerp Streekplan was er met 31 gemeenten, Wetterskip Fryslân en 19 maatschappelijke organisaties. Daarna is het Ontwerp Streekplan geformuleerd.

Inspraak (maart & april 2006)

Tijdens de officiële inspraakprocedure lag het Ontwerp Streekplan ter inzage bij de provincie en alle Friese gemeenten. Daarnaast zijn vijf
inspraakavonden verspreid over de provincie georganiseerd.

Congres (24 april 2006)

Bij dit drukbezochte congres waren niet beleidsmakers, kunstenaars en jongeren betrokken. Zo’n zestig organisaties ondertekenden een Manifest Ruimtelijke Kwaliteit. De hoofdboodschap: werken aan ruimtelijke kwaliteit betekent ‘samen doen’ en ‘vertrouwen hebben in elkaar’.

Vaststelling en uitvoering

Deze zomer zullen GS een gewijzigd Ontwerp Streekplan en een Uitvoeringsagenda vaststellen. Deze worden vervolgens in de statencommissie en in de Provinciale Staten behandeld. De bedoeling is dat het definitieve streekplan begin 2007 in werking treedt en een looptijd krijgt van tien jaar.

De commentaren

Water bij de wijn

Bij het vaststellen van het Ontwerp Streekplan zorgde het onderwerp ‘bedrijvigheid op het platteland’ voor felle discussie. CDA en VVD wilden niet dat de dorpen in dat opzicht op slot zouden worden gezet. Er werd een compromis gesloten: het harde ‘nee, tenzij’ werd een ‘ja, mits’. De aangewezen bedrijfsconcentratiekernen houden de voorkeur, maar daarbuiten blijft nieuwe bedrijvigheid onder voorwaarden mogelijk.

‘Landbouw heeft te grote rol als beheerder’

In een gezamenlijk stuk in de Leeuwarder Courant maakten vier deskundigen, onder wie Skelte Brouwers van It Fryske Gea, bezwaar tegen de centrale rol die de landbouw krijgt toebedeeld als beheerder van het Friese landschap. Zij vrezen dat de benodigde schaalvergroting, evenals nieuwe manieren van landgebruik (glastuinbouw, energiegewassen), ertoe zullen leiden dat de landschapstypen hun herkenbaarheid verliezen. Dit zal negatief uitpakken voor het toerisme: ‘De toerist komt echt niet om te genieten van de enorme maïsvelden die de voor Friesland zo typische vergezichten aantasten’. De oplossing zien de schrijvers in een sterkere regiefunctie van de provincie.

‘Weg met de windmolens’

De actiegroep ‘Gjin romte foar wynhannel’ (geen ruimte voor windhandel) greep het congres ‘Romte foar Kwaliteit’ aan om te protesteren tegen de vier megawindturbines met een masthoogte van 80 tot 120 meter die mogelijk in de gemeente Dongeradeel worden gebouwd (ter vervanging van 23 kleinere windmolens). Friesland zal hiermee de hoogste windmolens van Nederland krijgen. Deze megawindturbines betekenen volgens de actiegroep een grote aanslag op het Friese landschap. In het streekplan is echter geen beleid over windmolens opgenomen.