Column van Fionna Bottema

Onlangs nam mijn zusje ontslag bij een natuurorganisatie in Amsterdam. Tijdens haar afscheidsborrel kwam de brandweer langs om met een hoogwerker een ooievaarsnest op het dak van het gebouw te plaatsen. Het nest was gemaakt van de gesnoeide takken van de naastgelegen Hortus. Een mooi schouwspel, al vroeg ik me af waar ze midden in de stad een ooievaar vandaan wilden halen. Een van de medewerkers meende al een ooievaar op het dak gezien te hebben, met plannen om er te gaan broeden. Althans dat hoopte men.

De borrel was een gezellig samenzijn waarbij de jenever rijkelijk vloeide. Volgens de collega’s woonde ik maar luxueus daar in Drenthe met zo veel natuur om me heen. Al keken ze daarbij of ik een ruimtewezen was, afkomstig van een enge groene planeet. Van vogelgriep en ophokplicht hadden ze niets meegekregen en ze haalden hun schouders op bij mijn stelling dat de vos schadelijk is voor de Nederlandse fauna. Ze hadden het te druk met het regenwoud in het Amazonegebied, dat vernietigd werd voor de productie van soja en de aanleg van gaspijpleidingen. En met de vraag hoe het verder moet met de wereld wanneer iedereen in China auto gaat rijden.
Het zat me een beetje dwars dat deze natuurbeschermers zich zo overtuigd inzetten voor het leed van de wereld en zo weinig kennis hadden van de natuur in eigen land. Maar mijn voornaamste ergernis zat hem in dat nest op het dak. Stel dat ze in hartje Amsterdam eerder een ooievaar kregen dan wij, met onze drassige weilanden en sloten vol kikkers.
Gelukkig is de natuur mij goed gezind en komen er opeens dagelijks ooievaars langs. ‘Er zijn ooievaars’, zei ik blij tegen mijn buurman. Ook hij was opgetogen. Wij kijken beide uit op een reusachtig ooievaarsnest – binnen een straal van tien kilometer staan er hier minstens vijf wagenwielen op palen waarvan de vogels dankbaar gebruikmaken. Mijn buurman riep zijn partner om te vertellen dat de ooievaar gearriveerd was. Die keek me stralend aan: ‘Ben je zwanger?’ ‘Nee zeg, alsjeblieft hou op’, riep ik. ‘Jammer’, vond hij, ‘kinderen zijn leuker dan ooievaars’.

In 1913 fietste journalist en natuurliefhebber Jan P. Strijbos door Nederland en telde vijfhonderd ooievaarsnesten. Rond 1975 waren dat er nog een stuk of vijf. Ruilverkaveling en ontwatering van landbouwgebieden, pesticiden en hoogspanningskabels zijn waarschijnlijk de oorzaak van de achteruitgang geweest. In de jaren zeventig werden diverse projecten gestart, waarbij ooievaars uit het buitenland werden gehaald en als broedmachine aan het werk moesten. Hun jongen werden, eenmaal volwassen, naar zogenoemde buitenstations verplaatst. Met succes: het aantal broedparen is weer terug op het niveau van 1913.
Speciaal voor de ooievaars heb ik twee van onze vijvers geïnventariseerd door ze leeg te scheppen met een putemmer en de stinkende modder te doorzoeken. Ik kwam op 23 kikkers en 16 kleine watersalamanders, waarvan een aantal hoogzwanger. In deze omgeving waren nooit salamanders tot mijn moeder er een in de badkamer vond. Ze haalde hem elke dinsdag uit de zwabber waarin hij woonde, en stopte hem in een jampotje. Wanneer de schoonmaakster een paar uur later weer vertrokken was ging het diertje terug de zwabber in. En nu zijn er opeens talloze salamanders, al kunnen wij niet op tegen de Amsterdamse Hortus, waar er volgens mijn zusje honderden in de vijvers zitten.
Er hebben zich na die ene oriëntatieweek bij ons in de buurt helaas geen ooievaars meer laten zien.
Het nest in Amsterdam is door de hevige voorjaarsstormen van het dak gewaaid.

Trefwoorden