Het verdwenen eiland Bosch spreekt tot de verbeelding van een internationaal gezelschap van onderzoekers.

‘We weten een heleboel nog niet’, zegt de Groningse historicus Albert Buursma. Zijn collega Hidde Feenstra is het met hem eens. ‘Er is nog veel te doen.’
Het gesprek gaat over Bosch, een bewoonde waddenplaat die in 1570 kopje-onder ging in de Allerheiligenvloed. Het eilandje spreekt tot de verbeelding, zoals alle verdwenen eilanden. Het is dan ook zaak je verbeelding erop los te laten, meent Buursma. Haast achteloos laat hij het woord ‘Atlantis’ vallen. ‘Hoe maken we iets van niets? Speculatie volgt op speculatie. Voorlopig is dit een leuk tijdverdrijf voor historici.’
Toch vond er op 23 juni een heus congres plaats over het wetenschappelijk onderzoek naar Bosch en Buise, een Duits eilandje dat eveneens in de golven is verdwenen. Onder de naam Verdronken geschiedenis kwamen Duitse en Nederlandse historici, geologen en archeologen bijeen om elkaar van hun bevindingen op de hoogte te stellen.

Klooster

In het prachtboek Waddenzee, dat in 1976 verscheen, komt het woord Bosch twee keer voor. Eerst lezen we dat Rottumeroog voor het eerst in 1354 in de annalen wordt vermeld. Ruim een eeuw later werd het geplunderd door Hamburgse zeevaarders. In 1524 hadden piraten er een basis. Later streken er watergeuzen neer. Een strandvonder, die tevens schoolmeester was, maakte in 1628 zijn opwachting. Daarna raakte Oog ontvolkt, totdat er in 1738 een strandvoogd werd aangesteld. De laatste voogd zou pas na een dikke tweehonderd jaar zijn biezen pakken. ‘In kronieken wordt voorts melding gemaakt van Corensant, Heffesant en Bosch, inmiddels verdwenen eilanden in het Groninger waddengebied’, vervolgt de tekst.
In het hoofdstukje ‘Het wad op oude kaarten’ wordt het zeilhandboek Spieghel der Zeevaert (1584) genoemd. Daarin staat een handvol eilandjes afgebeeld dat in 1584 al van de kaart verdwenen was, zoals Buysen (Buise) tussen Juist en Norderney, Heffesant bij Rottum en ook Bosch, ten westen van Rottum.
Waar lag Bosch precies? Wie woonden er? Hoe groot was hun aantal? Wat voerden ze er uit? Op een kaart uit 1558 is Bosch, inclusief een duinenrij, getekend tussen Schiermonnikoog en Rottumeroog. Op een latere kaart is zelfs een kerkje te zien, maar dat gegeven wordt door historici niet serieus genomen: volgens Feenstra is dat de kerk van Schiermonnikoog. Op weer andere kaarten worden Bosch en Corensant door elkaar gehaald.
Bosch was in de late middeleeuwen en in de zestiende eeuw eigendom van het klooster in Aduard. Er bestaat een processtuk uit 1546 waarin het bezitsrecht van het klooster betwist wordt. Van een echt dorp is vermoedelijk nooit sprake geweest. Wel moet de strandvoogd, die was aangesteld door het klooster, er een onderkomen hebben gehad. Het was zijn taak om aangespoelde goederen te bergen. Volgens Buursma hoef je dit beroep van strandvoogd niet te romantiseren – wegens piraterij en het vaak slechte weer moet het geen pretje zijn geweest om lang op Bosch te bivakkeren.

Vraatzuchtige zee

Misschien was het leven van de strandvoogd van Bosch vergelijkbaar met dat van de strandvoogd op Rottum. De laatste woonde op een boerderij, een gemengd bedrijf; hij hield er vee en hij verbouwde rogge, aardappelen en groente. In goede jaren behoorden koeien, schapen en paarden tot de veestapel. De schapen verdwenen algauw van het toneel – die liepen al te gemakkelijk hun verdrinkingsdood tegemoet. Maar ook het andere vee werd soms, vooral bij mist, een gemakkelijke prooi van het zoute water. Naast boer was de voogd jager – hij schoot zowel op vogels als op zeehonden. Daar kwamen nog de konijnen bij, die door een voorvader in de duintjes waren uitgezet. Uiteraard hield hij zich ook met visvangst bezig. Net zoals de eerste mensen op aarde was hij behalve jager ook verzamelaar. In het broedseizoen raapte hij eieren; drijfhout en andere jutterszaken verzamelde hij het hele jaar door.
Wie Ik ben van Rottum van Wiepke Toxopeus, de dochter van de laatste strandvoogd, ter hand neemt, weet hoe zwaar het leven op deze zandplaat was. Het boekje is een relaas over stormen, duinafslag, strandingen en schipbreuken, verdronken vee en vooral over het zware werk dat aan land en op zee verricht moest worden. Behalve boer en rijksambtenaar, was de voogd ook ‘strandvonder, onbezoldigd rijksveldwachter, vuurtorenwachter, kustwachter, meteoroloog, vertegenwoordiger van de K.N.Z.H.R.M., vogelteller, Lloyd’s-agent, schipper van de boten en hoofd van het gezin.’
Verder voerde de strandvoogd een eindeloze strijd tegen de vraatzuchtige zee. ‘De heren van Waterstaat laten hun eigen land verzwelgen’, donderde hij eens, ‘en naar mij, hun strandvoogd, wordt niet geluisterd.’ Door rijshoutschermen en helmaanplant probeerde hij de duinvorming te bevorderen. Het was uiteindelijk vergeefse moeite. ‘Zij van Waterstaat zijn doof en ziende blind’, luidde zijn verwijt. Op zijn dringende brieven werd slechts afwijzend gereageerd: ‘En alhoewel reeds meer dan twintig jaren door den steller bij de bevoegde gezaghebbers betoogd geworden is, ja gepleit en gesmeekt, hoe krachtige maatregelen de ramp konden keren, rest hem heden slechts te zeggen dat door onverwijlde daden nog een schamel doch schoon stuk gronds gered kan worden, doch dat waar deze daden achterwege blijven het eens zo omvangrijke eiland Rottumeroog nog voor het ingaan der twintigste eeuw tot enkele benard uit de golven stekende duintoppen beperkt zal zijn… Zodat al dit overwegende de steller dezes nogmaals waagt tot uwe excellentie de smeekbede te richten, het onheil af te wenden middels het werpen van zware strekdammen in dwarsrichting op het westelijk strand en dusdoende de onlesbare zwelgzucht van de wateren in het Zeegat Schild te bedwingen.’
Wellicht kwam de strandvoogd van Bosch tot dezelfde conclusie aangaande zijn werkgever, de abt van het klooster in Aduard. Hopelijk blaast een historicus op een dag het stof af van een oud manuscript dat het dagboek van deze voogd blijkt te bevatten. ‘Zij van Aduard zijn doof en ziende blind’, zou een notitie uit maart 1568 kunnen luiden, twee jaar voor de Allerheiligenvloed.
‘We gaan echt geen ringdijk om Bosch aanleggen’, zal de abt misschien gezegd hebben.
‘We kunnen Rottum nu eenmaal niet in beton gieten’, zei Rijkswaterstaat vier eeuwen later.

Karrensporen

De Waddenzee is en blijft een dynamisch getijdengebied. Zandplaten duiken op en gaan weer onder, eilanden wassen aan de ene kant aan en verliezen aan de andere kant hele lappen zand en duin aan de zee. Het ‘wandelende’ Rottum dreigt in een vaargeul weg te glijden. Op Ameland verdween Sier onder het zand; hetzelfde gebeurde in de achttiende eeuw met West-Vlieland, een dorp waar een raadhuis, een school, een molen, drie brouwerijen, twee kroegen en zelfs een galg stond. En waar eens Bosch lag, daar strekt zich nu de oostpunt van Schiermonnikoog uit.
Samen met Buursma en Feenstra kijk ik naar oude kaarten van de oostelijke Waddenzee. Zij vermoeden dat ‘Bosch’ en ‘Buise’ zeevaarttermen zijn voor aangroeiende zandplaten, die vaak gelegen zijn aan de noordkant van bestaande eilanden. Bosch bevond zich eerst ook aan de noordkant van Corensant. De naam van de Terschellingse Bosplaat zou evenmin verwijzen naar bomen en bosschages, maar naar de formatie van een zandbank.
De conferentie over Bosch en Buise moet het begin zijn van een breed opgezet cultuurhistorisch onderzoek naar het Waddengebied. Haast is geboden. Dat geldt zeker voor Nederland, waar weinig archeologisch onderzoek op het wad is verricht. In Duitsland is men wat dat betreft veel verder. Komen er in de Waddenzee opeens bewoningssporen boven water, zoals akkertjes, een primitief dijkje of karrensporen, dan moet er snel actie worden ondernomen. Want binnen de kortste keren hebben bodemdieren en het getij alle sporen weer uitgewist. Het enige wat je ter plekke kunt doen is de site fotograferen. Er zou een soort meldcentrum moeten komen waaraan wadlopers en jutters hun ontdekkingen van menselijke bewoning zouden kunnen doorgeven, oppert Buursma.
Beide historici hebben er al heel wat uurtjes wadlopen op zitten. Feenstra, die kind aan huis is op Schiermonnikoog, heeft aan de westkant van dit eiland diverse sporen van vroegere bewoning gevonden. Concrete gegevens leverde dat niet op. Had je de tijd, de kennis en de mogelijkheden, dan zou je uit oude waterputten echt harde gegevens kunnen opdiepen. Op Simonszand troffen ze weliswaar een kloostermop aan, maar die bewijst nog niet dat daar vroeger een huis heeft gestaan – de stenen dienden ook als netverzwaring en misschien is er eentje juist op die plek uit het net gegleden. ‘Met het trekken van conclusies moet je heel voorzichtig zijn’, waarschuwt Feenstra. Heffesant, dat ten zuidwesten van Simonszand moet hebben gelegen, konden ze vorig jaar niet vinden. De verwachting dat ze nog iets van Bosch in het slik zullen aantreffen, is dan ook niet groot. Vermoedelijk zijn de resten van het huis van de strandvoogd en wat er verder nog op Bosch heeft gestaan, verloren gegaan in de bedding van de Lauwers, die in de loop der tijd met de zandplaten en -banken meewandelde.
Al met al ben ik erg nieuwsgierig geworden naar wat er op het congres over de verdronken geschiedenis van het Waddengebied allemaal boven water is gekomen.

Deze zomer is in Openluchtmuseum Het Hoogeland in Warffum de expositie Bosch in Zee. Deining rond een verdwenen eiland te zien.