Op het platteland mag weer gebouwd worden, het slot is er af. Betekent dit een stormloop op kwetsbare gebieden? Dat valt wel mee, blijkt uit onderzoek. De vraag naar buiten wonen is beperkt en gemakkelijk op te vangen binnen bestaande uitbreidingsplannen. Wat kan de Nota Ruimte niettemin betekenen voor het Noorden?

Op het platteland mag weer gebouwd worden, het slot is er af. Betekent dit een stormloop op kwetsbare gebieden? Dat valt wel mee, blijkt uit onderzoek. De vraag naar buiten wonen is beperkt en gemakkelijk op te vangen binnen bestaande uitbreidingsplannen. Wat kan de Nota Ruimte niettemin betekenen voor het Noorden? Daarover twee deskundigen aan het woord: Rik Herngreen uit Warffum, zelfstandig adviseur op het gebied van ruimtelijk beleid, publicist en docent. Hij ziet het landschap vooral als factor voor menselijk leven. En Ivonne de Nood uit Kampen, ruimtelijk ontwerper bij de Dienst Landelijk Gebied, regio Oost. Zij maakt plannen voor het platteland, waaronder ruimtelijke kwaliteitskaders. Ze is betrokken bij uitvoeringsprojecten in Overijssel en Gelderland en werkte mee aan het ontwikkelen van de groenstructuurvisie voor Meerstad aan de oostkant van de stad Groningen.
We kozen ervoor om ook met iemand uit Overijssel te praten, omdat men daar al een aantal jaren bezig is met de reconstructie van de zandgebieden. Daarbij is het bieden van ruimte voor nieuwe functies en nieuwe vormen van ondernemerschap aan de orde van de dag. Sinds kort bestaat er een Atelier Ruimtelijke Kwaliteit, een onafhankelijke club bestaande uit partners uit het Overijsselse, met als taak het vergroten van ‘ontwikkelen-met-kwaliteit’. Bestuurders, ambtenaren, landschapsarchitecten en adviseurs vormen een denktank waarin ideeën worden besproken zonder dat men zich op voorhand laat weerhouden door bestaande regels. Want door de Nota Ruimte is in theorie weliswaar veel mogelijk is geworden, maar in de praktijk stranden allerlei initiatieven op verouderde regelgeving.

Trekpaard

Rik Herngreen en Ivonne de Noord bemoeien zich dus allebei met de toekomst van het buitengebied. Herngreen is er van overtuigd dat veel boeren graag op hun eigen manier boer willen zijn, wat vrijer van de eenzijdige tucht van de markt voor primaire landbouwproducten. De Nood herkent dit, maar kent ook boeren die daar niet veel voor voelen. Die willen gewoon boer blijven, wat in de huidige maatschappij betekent dat je je flink moet ontwikkelen om te kunnen concurreren op de wereldmarkt.
Herngreen ziet ‘bouwen bij de boer’ als een prachtige kans voor boeren om hun positie te verstevigen. ‘Ik pleit er al tien jaar voor om woningbouw te faciliteren op allerlei plekken waar dat in het landschap past. Het boerenerf is een van de meest voor de hand liggende mogelijkheden. Als je dat qua ontwerp en qua organisatie van geldstromen verstandig aanpakt, is het goed voor de samenleving. Buiten bouwen als trekpaard. Maar je moet oppassen dat het trekpaard geen nachtmerrie wordt.’
Ivonne de Nood: ‘Waar kan het volgens jou zo misgaan dat het een nachtmerrie wordt?
Rik Herngreen: ‘Niet zeggen: jongens ga je gang maar. Bouwen in landelijk gebied moet je heel precies doen: op plekken die er beter van worden, niet op bestaande mooie plekken. En je moet geen vloed veroorzaken van enorme protsvilla’s en opgeblazen keuterboerderijtjes met een stukje land en een paardenbak. In feite moet je alles verbieden, tenzij iemand kan aantonen dat de plek er beter van wordt. Dat is het omgekeerde van zoals het nu gaat: als je plannetje maar past binnen alle regels, mag je je gang gaan met je boerderette.’
Ivonne de Nood: ‘In Overijssel zijn er voorbeelden waarbij vrijkomende agrarische gebouwen een nieuwe functie krijgen. Daarnaast zijn er initiatieven om oude stallen te slopen en daarvoor in de plaats woningen te bouwen. Met ‘rood-voor-rood-regelingen’ en ontwikkelkaders wordt dit zo veel mogelijk gefaciliteerd. En in de ruimtelijke kwaliteitskaders die we met de gemeente Tubbergen maken, is aangegeven welke landschappen in aanmerking komen voor een meer planmatige ontwikkeling tot woonlandschappen. Maar er worden ook gebieden aangewezen waar je met een fijngevoelige benadering best een nieuw erf met acht tot tien wooneenheden kunt situeren, bijvoorbeeld onder aan een es. Ik ben het met Rik Herngreen eens dat je het beste kunt ontwikkelen op plekken in het landschap die een kwaliteitsimpuls kunnen gebruiken. En volgens het principe “voor wat hoort wat” moet het landschap er per saldo beter van worden.’

Autosloperijtjes

Hoe is Herngreen op het idee van bouwen bij de boer gekomen?
‘Dertig jaar geleden had ik veel te maken met boeren in het Zuidelijk Westerkwartier. Die hechtten er erg aan om op hun eigen, eigenwijze manier boer te blijven. Kleine bedrijven hadden ze, met veel buren, ze werkten nog heel extensief met veel paarden en gebruikten nauwelijks kunstmest. Daardoor, en door het hoge waterpeil, zag je veel bijzondere vogels en planten op hun land. De landbouwvoorlichters probeerden deze boeren ervan te overtuigen dat ze moesten moderniseren en aan schaalvergroting moesten doen. Met dat ouderwetse boeren was immers geen droog brood meer te verdienen. Maar ze kregen geen poot aan de grond; de boeren hadden dat probleem allang voor zichzelf opgelost: ze konden op hun eigen manier boer blijven door er een autosloperijtje of een handel in ongeregeld metaal bij te doen, of iets anders dat in de ogen van onze steeds netter wordende overheden en milieuorganisaties eigenlijk niet door de beugel kon.’
‘Toen heb ik twee dingen geleerd: dat er naast esthetische schoonheid ook een heel ander soort schoonheid kan bestaan. Als je deze context kent krijgen die autosloperijtjes ook iets heel moois. En daarnaast dat veel boeren het heel prettig vinden wanneer ze neveninkomsten hebben die ze in staat stellen om als boer vrij te kunnen zijn. Ik werkte in die tijd voor de Milieufederatie maar het is me niet gelukt mijn bestuur te overtuigen van de schoonheid en het nut van al die ongeregelde en onagrarische bedrijvigheid. Uiteindelijk heeft de smetvrees overwonnen. De sloperijtjes werden gesaneerd en toen moesten de boeren wel: de meesten eruit en paar door. De weidevogels zitten nu netjes opgehokt in reservaten en in het grootste deel van het gebied wordt geboerd zoals dat van hogerhand verwacht wordt. Ik zie nu nieuwe mogelijkheden voor boeren om hun autonomie te heroveren door in te spelen op de vraag naar landelijk wonen.’

Zelfbouwcultuur

Ivonne de Nood: ‘Als je rondrijdt in Twente zie je hoe een groot deel van de boerenerven is omgevormd tot woonerf of hoe is gezocht naar andere vormen van ondernemerschap, zoals in de recreatiesector. Een vakantiewoning of boerderijlodge is in een dergelijk recreatief aantrekkelijk landschap een welkome aanvulling op de bedrijfsvoering van een agrarische ondernemer. In de oude cultuurlandschappen valt de vakantiewoning bijna niet op. De zelfbouwcultuur is sterk en er wordt volop gebouwd met streekeigen materialen. Maar dit soort initiatieven krijgt alleen een kans als er ruimte is voor maatwerk en beleidsverruiming, voor een creatieve aanpak dus, van gemeente en provincie. Volgens mij is juist het rijke palet aan individueel ondernemerschap en de expressie daarvan in het landschap boeiend.’
Rik Herngreen: ‘Over hobbyboeren wordt door overheden vaak denigrerend gedaan maar eigenlijk zijn zij een voorbeeld van de boer-met-neveninkomsten. Er zijn mensen bij met een deelbaan in de stad die daarnaast een complete boerderij runnen.’
Ivonne de Nood: ‘Veel hobbyboeren stoppen vanwege de papieren rompslomp die het met zich meebrengt om een paar stuks vee te houden. Daarnaast lopen ze vast op dezelfde dingen als elke andere boer: slechte verkaveling, te kleine percelen van twee of drie hectare die absoluut onrendabel zijn. Dat wordt dan een paardenwei, potteelt, bosplantsoen of toch een potentiële bouwkavel. Door deze wat sluipende ontwikkeling zie je dat contrasten in het landschap aan het verdwijnen zijn en overal dezelfde maat en schaal begint te ontstaan. Er zijn genoeg mensen die graag in een dorpse omgeving willen wonen. Dat krijg je óók als er op een aantal bestaande en nieuwe erven bij elkaar woningen worden gebouwd. Maar er is één probleem: gemeenten hebben al veel geld gestoken in de aankoop van grond aan de randen van de huidige dorpen. Het duurt zeker tien tot vijftien jaar om dat terug te verdienen. Ik zou het goed vinden als er nu al meer ruimte wordt geboden voor nieuwe woningen op bestaande en nieuwe locaties in het landelijk gebied, gecombineerd met de aanleg en het onderhoud van landschapselementen. Doordat deze locaties nog relatief goedkoop zijn, kunnen daar eenvoudiger woningen worden gebouwd voor starters en ouderen. Zet de luxere villa dan maar aan de rand van het dorp!’

Buiten slapen

Ivonne de Nood heeft een mooi voorbeeld van hoe een boer in de buurt van Tubbergen aan neveninkomsten wist te komen.
‘Een horecaondernemer heeft in Tubbergen een hotel met 24 kamers. Hij had behoefte aan uitbreiding van de accommodatie. Dat kon niet ter plekke en daarom ging hij op zoek naar mogelijkheden bij boeren in de omgeving. Bij eentje vond hij een oude varkensschuur en na enig overleg liet hij die door een architectenbureau ombouwen tot vier boerderijlodges. Het was wel even wennen voor de gasten. Mensen die hij, omdat het hotel vol was, had doorverwezen naar de boerderij keerden weer bij hem terug. Ze hadden niet betaald om in een varkensstal te overnachten, zeiden ze. ‘Heeft u het interieur al gezien?’ vroeg de eigenaar. Dat bleek niet zo te zijn en dus reed hij met zijn gasten terug naar de boerderij. Ze raakten zo enthousiast dat de ‘gewone’ hotelgasten de volgende dag jaloers raakten van hun verhalen! Die eigenaar heeft nu voor zijn idee een provinciale prijs ontvangen.’
Harald Droste, zo heet de eigenaar, voegt daar desgevraagd nog aan toe dat hij gezien het succes bezig is om op twee andere plekken soortgelijke units te creëren.

Bestemmingsplan

Het zijn niet alleen kleinschalige ontwikkelingen die onder de Nota Ruimte mogelijk worden.
In Overijssel bestaan concrete plannen voor de aanleg van landgoederen. Die dienen minimaal tien hectare groot te zijn en een landhuis van allure te bevatten. Bij de aanleg moet minstens tien hectare landbouwgrond worden betrokken en ten minste een derde moet worden bebost. Negentig procent van het gebied moet openbaar toegankelijk zijn.
Het provinciebestuur is van mening dat nieuwe landgoederen bijdragen aan de kwaliteit van natuur en landschap, water- en milieucondities, recreatie en plattelandsvernieuwing. Daarom kan het bestemmingsplan worden gewijzigd.
Rik Herngreen: ‘Dat is een goed voorbeeld van een strategie om bouwen en landschapsverbetering stevig met elkaar te verbinden, al wordt het volgens mij nog leuker als die verplichte koppeling met ‘landhuizen van allure’ zou worden losgelaten. Ik maak me meer zorgen over de vele over het landschap uitgestrooide vertoningen van nieuwe rijkdom die ook nog eens niet zijn ingebed in een groter landschapsproject. Een paar schreeuwerige bouwsels kunnen een heel landschap verzieken. Aan de andere kant is de openbare ruimte ook een venster op het private. Mensen willen zich aan anderen presenteren, de vormgeving van huis en erf heeft een communicatieve kant die ook voor de beschouwer van betekenis is. Maar de openbare ruimte en het landschap moeten er niet door worden overheerst. Je moet mensen helpen om daarin, wat hun eigen bezit betreft, een goed evenwicht te vinden. En daarnaast moet je zorgen dat een deel van de investering ten goede komt aan het openbare landschap.’
Ivonne de Nood: ‘Aan de rand van de stuwwal van Ootmarsum in Twente heeft een ondernemer met veel gevoel voor context en omgeving een landgoed ontwikkeld. Dat dit met goed resultaat is gebeurd, komt voor een deel wellicht door zijn binding met de streek.’
Rik Herngreen: ‘Voor zo iemand zijn de eisen die je kunt stellen geen probleem. Hij doet het zelf al goed. Maar bij veel anderen is dat besef niet vanzelf aanwezig.’
Ivonne de Nood: ‘In één van de projecten waar we momenteel aan werken worden op drie plekken zogenoemde woonlandschappen voorgesteld. Hier zouden ondernemers een bouwkavel kunnen ontwikkelen, waarbij ze elders in het gebied met de ‘rood-voor-rood-regeling’ oude stallen afbreken. Dat gebeurt in samenhang met de aanleg van bos en singels in het nieuwe woonlandschap. Tevens wordt op de plekken waar stallen worden gesloopt, meer ruimte gecreëerd voor de melkveehouderijbedrijven die willen doorgroeien. Alles in de
lijn van de Nota Ruimte, maar ook hier stuit je op het feit dat het voorstel niet past in het bestemmingsplan en streekplan. Juristen blijven toetsen!’

Experimenten

Aan het eind van het gesprek wil Herngreen nog kwijt dat voorzichtigheid is geboden bij het hanteren van grote concepten voor het platteland. De Nood pleit voor meer vertrouwen in de zelfbouwcultuur van een streek: mensen hun ding laten doen maar dat financieel wel verbinden aan landschapsontwikkeling zoals het aanleggen en beheren van singels en houtwallen. En allebei hebben ze een welgemeend advies aan beleidsambtenaren: kijk eens wat meer vanuit de grote lijnen van het verleden naar de toekomst en maak je een beetje los van al die regeltjes die alleen maar leiden tot verstarring en uniformiteit. De ontwikkelingsgeschiedenis van een gebied heeft hechtingspunten voor de mensen maar daarnaast moet er altijd ruimte te zijn voor experimenten. De charme van nieuwe plannen ligt in de eigenwijsheid ervan. Regels moeten dit niet blokkeren. Volgende generaties moeten ook geslaagde uitingen kunnen vinden van hoe wij nu binnen de nieuwe mogelijkheden met het landschap omgaan.
Ivonne de Nood: ‘Zouden we over dertig jaar niet mooi vinden waar we nu nog aan moeten wennen?’
Rik Herngreen: ‘Die prachtige Romaanse kerkjes waar we in het Noorden zo trots op zijn, zouden nooit door de welstandscommissie gekomen zijn. Streekoneigen materialen als tufsteen uit de Eifel, Italiaanse invloeden, niet passend in het landschap. Hetzelfde geldt voor die schitterende boerderijen in Art Nouveau-stijl die in Groningen werden neergezet toen dat begrip nog maar net bestond.’