Wanneer ik naar mijn middelbare school fietste, passeerde ik de Drentsche Aa. Op een gegeven moment werden daar elzen gesnoeid. Een groot bord midden op het fietspad waarschuwde voor ‘wandelende takken’.

Wanneer ik naar mijn middelbare school fietste, passeerde ik de Drentsche Aa. Op een gegeven moment werden daar elzen gesnoeid. Een groot bord midden op het fietspad waarschuwde voor ‘wandelende takken’. Op zich vond ik dat niet vreemd, in het biologielokaal vielen de babytakjes regelmatig van het plafond op mijn tafel. Ze vermaakten zich prima buiten hun accubakjes. Maar dat ze zich nu ook in het Drentsche Aa-dal gevestigd hadden, verbaasde me. Wanneer ik er op mijn racefiets langs moest, minderde ik vaart en tuurde naar de grond. Maar hoe onderscheid je zo’n beestje van de andere takjes? Aan een vriendin die dezelfde route reed, maar vanwege een minder snelle fiets eerder vertrok, vroeg ik of zij al wandelende takken had gezien. ‘Wandelende takken?’ antwoordde ze stomverbaasd. ‘Er staat: pas op voor vallende takken.’

Daar moet ik aan denken nu ik het dreunen van vallende bomen hoor. De grootste brink van Europa is op de schop. De Boermarke die de brink bezit, vond dat ze de boel hadden laten verslonzen. Iets wat mijns inziens de brink alleen maar ten goede was gekomen. De dooie bomen boden ideale naschoolse opvang voor vleermuiskroost en boomklevers en bonte spechten fokten er lustig op los. In de ondergrond, die door het afgevallen blad zeer voedselrijk was geworden, groeiden mot met biggen (salomonszegel), bosbessen en eekhoorntjesbrood.
In Duitsland bestaan nog oerbossen. In de negentiende eeuw vond men dat die bossen bewaard moesten worden omdat kunstenaars anders niets romantisch te schilderen hadden. Deze brink kreeg al diezelfde romantiek. Helaas werd er geklaagd door hondenbezitters en Vierdaagse-fietsers die aan de picknicktafel hun koffie dronken; ze konden wel eens een tak op hun hoofd krijgen.
Zo kinderachtig van zo’n bos, die vallende takken. Aangezien het Amerikaanse aanklaagsysteem steeds dichterbij komt en de Boermarke niet aansprakelijk gesteld wilde worden, kwam er een waarschuwingsbord. En niet veel later een rijkelijk gesubsidieerd opschoningsplan dat voorzag in het rooien van alle Amerikaanse eiken en een deel van de inheemse, 167 in totaal. De grond zal worden weggeschept met verschraling als uitgangspunt, tenslotte is een brink historisch gezien geen bos maar een marktplaats met een ondergroei van gras.
Tijdens de infoavond – er kwamen wel tien belangstellenden – werd inspraak weggewapperd. Ach, die paar vliegende muisjes en die vogeltjes hebben helemaal geen jongen in de herfst. Dom vrouwtje toch! Die plantjes horen nou eenmaal niet op een brink. De bosbessen hadden ze wel willen sparen als er niet zoveel bramen omheen groeiden. Of iemand moest vrijwillig… Ook het blad moet voortaan jaarlijks door dorpsbewoners geruimd worden, want er is natuurlijk geen geld voor nazorg. En als die dorpsbewoners geen zin hebben, dan misschien het IVN van Eelde wel.

Op een nacht slopen we over de brink als een stel criminelen. Gewapend met zaklampen en een batdetector om vleermuizen te traceren zochten we holle bomen, voor zo ver die er nog stonden. Misschien – al leek het ijdele hoop – konden we iemand overhalen om in elk geval de stammen van de vleermuisbomen te laten staan. Dan had niemand last van vallende takken en waren er toch kraamkamers. Misschien waren de vleermuizen al in winterslaap of gillend vertrokken vanwege het lawaai, want alles wat de detector versterkt weergaf was de wind die akelig loeide.

‘Ben je een beetje tevreden?’ vroeg een van de volmachten van de Boermarke vanochtend. ‘Die vleermuizen hadden natuurlijk wel een andere plek gevonden, maar speciaal voor jullie hebben we wat stammen laten staan. Die boeren zijn zo slecht nog niet, hè?’

Trefwoorden