Soms wordt een column al geboren door de volgorde waarin boeken, publicaties of tijdschriften op je bureau neerdalen. Zo kwam het rapport van het Ruimtelijk Planbureau De Landstad, landelijk wonen in de netwerkstad te liggen op het manuscript van het nieuwe boek van de Amerikaanse stedenbouwkundige Lars Leerup.

In het fraai geïllustreerde onderzoek van het RPB wordt gesteld dat er tot nu toe te weinig wordt geluisterd naar de woonwensen van mensen. Het Planbureau stelt dat veel mensen graag landelijk zouden wonen, zij het met de stad en al haar voorzieningen onder handbereik. De onderzoekers vragen zich af of de tot nu toe gerealiseerde nieuwbouw van de Vinex-wijken tegemoet komt aan de omvangrijke behoefte aan ruime, groene en rustige woonomgevingen in de nabijheid van de stad (lees ook het interview met Agnes van den Berg in de vorige Noorderbreedte). Deze ‘landstedelijke’ woningen blijken nog altijd schaars te zijn.
De auteurs proberen aannemelijk te maken dat best tegemoet kan worden gekomen aan de vraag naar deze woonmilieus zonder dat dit ten koste gaat van het landschap rondom de steden, zoals zo vaak wordt gevreesd. Integendeel zelfs. Ze laten in een aantal voorbeeldontwerpen zien dat nieuwe woonmilieus in de omgeving van de steden kunnen aansluiten bij de karakteristieken van dat landschap.
Hiermee heeft het Planbureau de vele planstudies uit de hoek van landschapsarchitecten en stedenbouwkundigen van de afgelopen jaren geabsorbeerd. Kenmerk daarvan is de poging een interessante combinatie te brouwen uit twee componenten, te weten de crisis van de grondgebonden landbouw en de inhaalvraag naar groen-wonen in lage dichtheden (waarop lange tijd een bestuurlijk taboe rustte). Een nieuwe Nederlandse vorm van suburbanisatie te kunnen tekenen, lijkt bevrijdend te werken. Er wordt in één moeite door zowel afgerekend met de Vinex-vader als met de dominante positie van het modernisme in de ontwerpende vakgebieden. Lucht dat even op!

Het tweede boek, Smartacres, rethinking Suburbia van Lars Leerup, gaat over het Amerikaanse suburbane project en de gevolgen daarvan. Ik las de print-preview om goed beslagen ten ijs te komen voor het co-referaat van de Megacities-lezing. Dit is een tweejaarlijkse manifestatie van de gelijknamige stichting waarin een stedenbouwkundige die werkzaam is in een van de echt grote steden in de wereld naar Nederland wordt gehaald om iets te vertellen over de specifieke problemen en de aanpak daarvan in die betreffende megapolis. Twee jaar geleden was het Singapore, dit jaar Houston, de op twee na grootste stad van de Verenigde Staten.
Lars Leerup is slechts een of twee weersverwachtingen verwijderd geweest van de status van meest geïnterviewde stedenbouwkundige ooit. Als de orkaan Rita niet op het laatste moment bij Galveston (de rampplek van 1900!) zijn koers richting Port Arthur, naar het oosten, had verlegd dan zou het doemscenario zich hebben voltrokken dat hij gedetailleerd beschrijft in zijn boek: Houston, de oliehoofdstad van Amerika met de grootste raffinaderijen en petrochemische complexen van de USA omspoeld door een bijna onmetelijke suburbaniteit, zou voluit zijn getroffen door een tropische orkaan van de zwaarste categorie. Het boek zou profetisch zijn geweest en Lars Leerup niet van CNN weg te branden.
In een ijzingwekkend realistisch scenario schetst hij de onontkoombare oorzaak- en effectketens die zich ontvouwen als een periode van extreme luchtverontreiniging (waardoor de ziekenhuizen al vol liggen) gevolgd wordt door een type hurricane dat weerkundigen eens in de vijfhonderd jaar in Houston verwachten. Het samenvallen van deze twee gebeurtenissen had kunnen leiden tot een zeer grootschalige ramp met zeer veel doden en gewonden, gigantische schade voor de wereldeconomie en een blijvende impact op het milieu. De ramp wordt namelijk letterlijk in formaat opgeblazen doordat de aanwezige petrochemische complexen chemicaliën zullen lekken die, door de oppervlaktewaterafvoer van Houston, hun giftige werking tot in de haarvaten van de stad zullen verspreiden.

Smartacres is voor Nederland actueel omdat de werkelijke ramp waarover Leerup schrijft de ongebreidelde suburbanisatie is. Hij gebruikt – net als in het spelletje Sim-City – een ramp om de inherente nadelen van de suburbane stadsconfiguratie te laten zien, met Houston als treffend voorbeeld. Zijn boek ademt het besef dat de eenvoudige maar verpletterende logica van suburbaniteit uiteindelijk aan zijn ruimtelijke, sociale en ecologische gevolgen zal bezwijken. Waar de Nederlandse planstudies nog slechts arcadische plaatjes tonen van het wonen in het groen, gaat Smartacres over de rauwe suburbane werkelijkheid waar overigens de ontwerpers al een halve eeuw buiten spel staan. Weliswaar zijn in Amerika de groene woonwensen massaal beantwoord maar het resultaat bevat geen collectieve ruimte meer, produceert onbeheersbare mobiliteitsproblemen en in het proces van de totstandkoming ervan is de (centrale) stad langzamerhand opgelost.
Leerup beschrijft de suburbanisatie niet als een neutraal ruimtelijk occupatieproces maar als een toxische ecologie, als een zichzelf instandhoudend en niet meer te keren proces. Een toxisch mengsel van de belangen van de mobiliteitssector, het vastgoedcomplex en vermeende woon- en leefstijlwensen. De laatste zijn in Amerika uiterst ideologisch geladen, het vrijstaande huis wordt steevast als hoeksteen van the American Dream gepresenteerd.

Is het niet overdreven om na de verantwoorde eerste aarzelende Nederlandse pennenvruchten meteen naar de Amerikaanse huisjeszee
te verwijzen? Bij ons zal het toch nooit zo worden als daar? Ik heb van kinds af aan alleen nog maar meegemaakt dat het – ondanks deze bezwerende woorden – wél zo werd als in Amerika. Weliswaar met een time-lag van soms tien, twintig jaren en met een Nederlands of Europees sausje. Maar toch. Of we het nu
hebben over de afname van de gemiddelde woningbezetting, de hedonistische lichaamscultuur via de plastische chirurgie, de criminaliteitscijfers, de droomkeuken met televisie, de ontwikkelingen in de vrijetijdsindustrie, of het aantal auto’s per duizend inwoners, steeds werd het bij ons onmogelijk geachte werkelijkheid.
We moeten natuurlijk erkennen dat het gedurende een halve eeuw doof blijven voor een marktvraag niet zonder gevolgen kan blijven. Voor landelijk wonen of welke vorm dan ook van suburbane toevoegingen aan het bestaande palet moet in elk geval aandacht zijn. Maar het RPB kan een zekere naïviteit niet worden ontzegd door alleen de ruimtelijke kant van het verhaal te belichten en te zwijgen over de mogelijke stedelijke, sociale, ecologische en mobiliteitsgevolgen op langere termijn. Ook gaat het Planbureau niet in op de gevolgen van de liberalisatie in de Nota Ruimte, of de ontwikkelingen binnen de landbouw die toch geacht wordt het decor te leveren.
Mijn stelling is dat een overheid die de mogelijke negatieve gevolgen van suburbanisatie in de hand wil houden, een ‘nee’- of een ‘nee-tenzij’-beleid zou moeten aanhangen ten aanzien van de vraag in welke gebieden gebouwd kan worden (zoals ook is bepleit door de VROM-raad). Er zouden ‘nee-gebieden’ moeten zijn, die je helemaal wilt vrijwaren van nieuwe bebouwing, bijvoorbeeld omdat je ze in de toekomst wilt reserveren voor waterberging of een strategische reservering van landbouwgrond (zie mijn stuk in Noorderbreedte 2005-1 over de Nota Ruimte). En verder is een consequent ‘nee-tenzij’-beleid nodig omdat je van burgers en ontwikkelaars wilt vragen om in hun plannen ook investeringen in het landschap mee te nemen.
Waarom zo moeilijk doen? Omdat het anders te makkelijk gaat! Het gevaar dreigt dat financiers en ontwikkelaars de ‘moeilijke’ stad de rug toe zullen keren. Buiten bouwen moet grosso-modo even moeilijk blijven als het bouwen in en aan de steden en het ‘mazen’ binnen dorpen. Zo kunnen we de vraag naar landelijk wonen serieus nemen, zonder meteen de doos van Pandora te openen.