Vanaf 17 december tot en met 9 april 2006 zal in het Groninger Museum de tentoonstelling Professor van Giffen en het geheim van de wierden te zien zijn. Van Giffen (1884-1973) was de belangrijkste Nederlandse archeoloog van de twintigste eeuw en in zijn tijd conservator van het Groninger Museum.

Bevlogen student

De Groningse wierden werden al vanaf 1840 afgegraven voor de vruchtbare grond die per kiepkar en schip werd vervoerd naar de opkopers, meestal op de arme Drentse gronden.
De tentoonstelling laat zien om wat voor een immens bedrijf dat ging en hoe enorm groot de afgravingen waren. Wierden zoals die van Joeswerd, Beswerd en Oostum, van Eenum en Wirdum en Dorkwerd, evenals zeer vele terpen in Friesland gingen totaal op de schop.
Via advertenties in kranten werd de grond per scheepston verkocht, de grond van Oostum bijvoorbeeld ging in 1908 weg voor vijftig cent per ton.
In de tweede helft van de negentiende eeuw begonnen plaatselijk ‘geleerden’ (dokters, juristen, kooplui) objecten uit die grond te verzamelen. Zij zien als eersten de historische waarde van de wierden. Op de vondsten van deze notabelen zijn de oprichting van zowel het Friese als het Groninger Museum gegrondvest. In 1874 werd het Provinciaal Kabinet van Oudheden opgericht dat in 1894 besloot tot de bouw van het Groninger Museum aan de Praediniussingel. In 1898 besloten dezelfde geleerden tot de oprichting van een Bureau Kennis Groningen vanuit het Natuurkundig Genootschap.
Toen in 1908 de wierde van Dorkwerd ‘aan snee’ was, omdat het kerkbestuur aldaar de grond van de wierde wilde verkopen om met de opbrengst ervan een kerkorgel te financieren, stelde men een zeer bevlogen student aan om ‘het probleem van de wierden’ aan te pakken. Deze student was Albert Egges van Giffen, zoon van een dominee te Zuidhorn. Hij ging ondernemend aan de slag en deed niet alleen uitgebreid onderzoek aan vele wierden in Groningen, maar ook in Friesland (onder andere Hoogebeintum) en in Duitsland, bijvoorbeeld aan de ‘halligen’ in het waddengebied. Gesteund door zijn mentor, de Leidse hoogleraar prof. Dr. J.M. van Bemmelen, kocht hij een ‘stoomfiets’ met nummerplaat A526 (A stond voor Groningen) en trok daarmee door de noordelijke streken.
Hij zou later dé archeoloog van Nederland worden en richtte in de jaren 1919-1922 het Biologisch-Archeologisch Instituut in Groningen op. Later werd hij conservator van het Groninger Museum en in die hoedanigheid verwierf hij vele onderwerpen uit de afgravingen. Hij kocht ze op van de ‘wiergravers’, bijvoorbeeld in ruil voor een foto van zo’n ploeg! Veel mensen waren destijds op zoek naar voorwerpen; zo kochten medicijnstudenten schedels om op hun schoorsteenmantel te zetten.

Zegewens

Van Giffen kreeg het Runenstokje dat hiernaast is afgebeeld uit de verzameling van de aardrijkskundeleraar van de eerste Christelijke HBS, A. van Deursen, die het in zijn vitrine had staan. Het was in 1917 gevonden bij de afgraving van de wierde van Westeremden.
Het staafje met runeninscriptie dateert uit de vroege Middeleeuwen. De runentekens vormden de eerste schrijftaal van de noordelijke volkeren. Het alfabet is zeer primitief en bestaat uit slechts enkele tekens. Er zijn meerdere publicaties aan gewijd met steeds weer andere verklaringen van de tekst, met prachtige en vaak fantastische bezweringsformules. De meest waarschijnlijke tekst is die van een zegewens voor de ‘heemstede’ (huis), zoals in die tijd gebruikelijk was.
Dit stokje bevat de langste runentekst van de circa twintig runeninscripties die in Nederland gevonden zijn. Het stokje zelf is een mooi afgewerkt stukje taxushout, een soort die op de noordelijke kleigronden niet voorkwam en dus geïmporteerd moet zijn.