Groningen is de suikerhoofdstad van Europa. Maar Brussel dreigt die idylle te verstoren met ingrijpende hervormingen van de zwaar gesubsidieerde suikermarkt. De sector verzet zich hevig. Bestuurders vrezen banenverlies. Overtrokken reacties, meent Drewes de Haan. Het suikercomplex hoeft echt niet ten koste van alles op het huidige niveau te blijven. Ook niet in het Noorden.

De suikerbietencampagne. Modder op de weg. Drie maanden lang, dagelijks 1800 vrachtwagens op de Nederlandse wegen met ruim zes miljard kilo bieten. Elke twee minuten arriveert een bietenwagen bij een van de drie overgebleven suikerfabrieken. Zeker in het Noorden een bekend gegeven. Twee van de drie fabrieken staan immers in de gemeente Groningen. Niet verwonderlijk, want op de kleiakkers in de noordelijke provincies bevindt zich één derde van het suikerbietenareaal van ons land. Nederland produceert op 100.000 hectare jaarlijks een bietenberg die na verwerking 900 miljoen kilo pure bietsuiker oplevert.
Drewes de Haan, fractievoorzitter van GroenLinks in de gemeente Groningen, kent de cijfers ook. Maar hij weet eveneens dat deze megaproductie alleen mogelijk is dankzij forse steun van de Europese Unie. Brussel spendeert jaarlijks 2,8 miljard euro aan (export)subsidies in de sectoren zuivel, rundvlees en suiker. Het grootste deel daarvan, 1,7 miljard euro, is bestemd voor de suikerbranche. De Haan: ‘Pure beschermingssubsidies! Tot wel 300 procent! Het veel goedkopere rietsuiker, uit derdewereldlanden vooral, met een hogere opbrengst per hectare, en milieuvriendelijker verbouwd bovendien, krijgt veel te weinig kans.’
Dat Europees landbouwcommissaris Fischer Boel aan deze situatie een einde wil maken, verbaast De Haan dan ook niets. Sterker nog: hij is het er roerend mee eens. Uit zijn mond geen kritiek op het EU-voornemen om de suikerprijs drastisch te verlagen (tot 42,5 procent voor suikerbieten) en de bietentelers daarvoor slechts ten dele (maximaal 60 procent) te compenseren. De EU heeft geld nodig. Haar landbouwsteun moet over meer lidstaten worden verdeeld. ‘Enig verlies aan werkgelegenheid in eigen land moeten we zo nodig op de koop toenemen’, stelt De Haan. ‘Dat geldt ook voor Noord-Nederland en de stad Groningen in het bijzonder.’
B en W van Groningen becijferden onlangs in een brandbrief aan het kabinet dat de twee noordelijke suikerfabrieken (Royal Cosun,
Suikerunie, in Hoogkerk, en CSM aan de ringweg) werk bieden aan ongeveer vierhonderd mensen met nog eens honderden banen extra tijdens de bietencampagne. In totaal zijn in Noord-Nederland negenduizend personen en/of gezinnen afhankelijk van de suiker, zowel in de akkerbouw als in de bedrijfsketen. De Haan is niet echt onder de indruk. De opstelling van B en W is in zijn visie ‘erg lokaal van aard’ en ‘wel erg zwaar aangezet’.
Maar zo goed gaat het toch niet met de noordelijke werkgelegenheid?
‘Dat de EU de suikersector wilde aanpakken was al lang bekend. In 1996 bezocht ik als lid van de gemeentelijke raadscommissie voor Economische Zaken beide Groningse suikerfabrieken. De directies spraken toen al die verwachting uit. De sector is sowieso al sterk ingekrompen. Hoeveel suikerfabrieken hebben de afgelopen jaren hun deuren al niet gesloten? Acht? Tien? Bij bosjes in elk geval. Alleen die in Groningen en het Brabantse Dinteloord zijn nog over.
Dat neemt niet weg dat het mogelijke verdere verlies aan banen in de suikerindustrie een nadeel is. We moeten dat oplossen met andere werkgelegenheid. De stad heeft genoeg economische potentie. Dat bleek onlangs nog uit een vergelijking van alle gemeenten door het weekblad Elsevier. Groningen scoorde heel hoog met groeikansen op het gebied van ICT, energie en dienstverlening.’
Niettemin: vreest u niet de toorn van alle suikerwerkers?
De Haan haalt de schouders op. De aanhang van GroenLinks bevond zich toch al niet in die kringen. Neem Hoogkerk. GroenLinks haalt daar tijdens verkiezingen nooit meer dan twee à vier procent van de stemmen. Terwijl de achterban van de partij in stad als geheel thans 14,6 procent bedraagt. ‘Dat zijn dus ook kiezers en die willen iets anders’. Bovendien, aldus de fractievoorzitter: ‘De opstelling van GroenLinks in deze kwestie is al vele jaren dezelfde én bekend. Zowel in de gemeenteraad van Groningen, als in de Tweede en Eerste Kamer in Den Haag en het Europarlement in Straatsburg. We kunnen eenvoudig niet op deze wijze met de bietsuikermarkt doorgaan.’
En de boeren? Suikerbieten horen toch bij het Noorden, zijn zo karakteristiek voor het landschap? U bent nota bene zelf boerenzoon.
‘Ik ben inderdaad de oudste zoon van een kleine veehouder met dertig koeien. Geboren in Foxwolde. Mijn vader deed niet aan akkerbouw. Met suikerbieten heb ik in mijn jeugd weinig te maken gehad. Ik herinner mij alleen enkele bezoekjes aan een suikerfabriek in de buurt. Om pulp te halen. Wat mijn vader ermee deed, weet ik niet meer.
Wat ik tegen de noordelijke “suikerboeren” zou zeggen? Dat de wereld groter is dan louter stad en platteland. Zeker tegenwoordig. We moeten allemaal meegaan met internationale ontwikkelingen. Bovendien: gewassen komen en gaan. Dat is altijd zo geweest. In Groningen, Friesland en Drenthe zijn historisch gezien niet altijd suikerbieten geteeld. Het gewas is er ooit eens geïntroduceerd.
Ik weet wel, suikerbieten vormen naast graan en aardappels de belangrijkste bron van inkomsten voor de akkerbouw in dit deel van het land. En het geheel of gedeeltelijk wegvallen van dit hoofdbestanddeel is een gevoelige klap. Maar het kunstmatig in stand houden van een gewas heeft ook geen zin. Met subsidies zijn boeren op de lange termijn niet geholpen. Het alternatief? Noordelijke akkerbouwers zouden zich meer kunnen richten op nieuwe “energiegewassen”. Biomassa als schone brandstof heeft immers toekomst.’
Stel: de suikerfabrieken sluiten. Wat te doen met de vrijgekomen terreinen?
‘De suikerindustrieën leggen nu een groot beslag op schaarse ruimte. Niet alleen wat betreft hun feitelijke werkterreinen, maar ook op de omgeving. Rond beide fabrieken bevinden zich ook nog uitgebreide vloeivelden en afvalbergen. Nieuwbouw in de buurt is op dit moment vanwege alle milieueisen ten enenmale onmogelijk. Daar komt bij dat de fabrieken vroeger aan de rand van de stad stonden. Nu staan ze er midden in. Zouden de terreinen vrijkomen, dan kunnen die heel goed worden geïntegreerd, door middel van woningbouw. Ik heb al eens gezegd: de nieuwe wijk Meerstad zou dan bij wijze van spreken niet nodig zijn geweest.’

Trefwoorden