Postzegelplannen, oftewel kleinschalige dorpsuitbreidingen, schaden op de lange duur cultuurhistorische kwaliteiten. De standaardbenadering bij nieuwbouw is ‘overal een beetje’ waardoor sluipenderwijs juist veel erfgoed wordt bedreigd.

Vraag een dorpsbewoner in het terpen- of merengebied van Friesland naar de kwaliteit van het dorp en je krijgt altijd antwoord. Vraag je een dorpsbewoner naar de kwaliteit van de nieuwbouw van zijn dorp, dan wordt er even op het hoofd gekrabd. ‘Het is nieuw’ is wel het mooiste antwoord, dat tijdens ons onderzoek ‘Nieuwe kijk op (oude) dorpen’ werd gegeven.
In z’n algemeenheid is er de laatste jaren weinig nieuwe kwaliteit gemaakt, terwijl het verleden zoveel goede voorbeelden kent. Nog steeds zijn de dorpen te herkennen aan de beelden van de oude dorpskernen en bepalen de onderlinge verschillen van die dorpskernen het unieke karakter. De nieuwbouw daarentegen mist die onderlinge verschillen en beeldbepalende kenmerken en levert een uniform beeld op.
Een voorbeeld van een gemiste kans is de oude melkfabriek van Easterlittens, die is opgenomen in een rijtje nieuwe vrijstaande villa’s. Bij het ontwikkelen van de plannen is men uitsluitend uitgegaan van behoud van het gebouw en de schoorsteen en had men geen oog voor de unieke locatie in relatie met het dorp en het landschap. Een open ruimte met een openbare functie en een visuele relatie met het dorp, in plaats van bebouwing dicht tegen de oude fabriek aan, had van deze plek een prachtige markering gemaakt.
De kansen voor andersoortige uitbreidingen keren, nu de overheid dorpsontwikkeling en ‘buiten bouwen’ wil stimuleren. Daarmee is de vraag actueel geworden op welke wijze dorpen zich kunnen uitbreiden en hoe een voortgaande groei kan worden gecombineerd met ‘groene’ en ‘blauwe’ ontwikkelingen, mogelijk gebaseerd op historisch gevormde structuren.
Een behoudende opstelling beperkt vooralsnog nieuwe ontwikkelingen, en daarmee de kans op nieuwe kwaliteit. Een rijkdom aan historisch erfgoed wordt door gemeenten nog te vaak gezien als belemmering bij dorpsontwikkelingen. Het definiëren van ‘behoudgebieden’ stimuleert ongewild deze struisvogeltactiek.

Regionale groeigeschiedenis

Ons onderzoek naar alternatieve groeimanieren begint bij de dorpen. Voor elk dorp is een eigen ‘paspoort’ gemaakt. Hieraan valt de ontwikkeling van het dorp af te lezen vanaf 1800 tot nu. Het blijkt dat elk dorp beschikt over eigen groeikwaliteiten of groeidragers, het dorps ‘DNA’ dat is ontstaan door de unieke ligging van elk dorp in het landschap. Zo is het terpdorp in het kleilandschap te herkennen aan de radiale vorm waarbij de wegen alle windrichtingen uitgaan. Daarentegen zijn in het merengebied de vaartdorpen langgerekt van vorm en zijn de wegen en het water vaak parallel of haaks gesitueerd. De laatste decennia blijkt dat die herkenbare groeidragers niet meer worden gebruikt voor uitbreidingen. Er ontstaan vlekken die niet het unieke dorps ‘DNA’ bezitten, niet verbonden zijn met de plek.
Per landschapstype zijn dorpen te onderscheiden die op dezelfde wijze zijn gegroeid, bijvoorbeeld waterdorpen, terpdorpen, vaartdorpen, komdorpen, agrarische streekdorpen en dijkdorpen. Families van dorpen, kortom, die onderdeel zijn van een regionale groeigeschiedenis.
Door categorisering van de historisch gegroeide bebouwingspatronen en door het registreren van te verwachten ontwikkelingen en mogelijkheden in het landschap, laat het onderzoek zien hoe verschillen in ontstaansgeschiedenis als inspiratiebron gebruikt kunnen worden voor nieuwe ontwikkelingen.
In het onderzochte gebied Zuidwest-Friesland zijn twee verschillende landschapstypen te onderscheiden: het kleigebied met en zonder de terpen (het kleigebied zonder terpen is onderdeel van het voormalige Middelzeegebied), en het merengebied met de poelen- en brekken. Het gebied is gelegen in twee gemeentes, Littenseradiel (29 dorpen) en Wymbritseradiel (27 dorpen). Grenzend aan het onderzoeksgebied ligt het ‘bundelingsgebied’ Sneek, dat in het Voorontwerp Streekplan Fryslân wordt aangemerkt als groeikern. De regionale kwaliteiten van deze gebieden en de daaraan verbonden dorpskwaliteiten hebben we in beeld gebracht: cultuurhistorische structuren (ontginningslinten, dijken), waardevolle landschappen, ‘onzichtbare’ lijnen (archeologie en verdwenen elementen) en waardevolle visuele verbanden (zicht op de historische dorpskom, zicht naar buurdorp).

Waardenkaart

Dorpsbewoners, gemeenten, provincie en andere betrokken partijen waarderen allen de in het onderzoek in beeld gebrachte ruimtelijke en cultuurhistorische structuren en kwaliteiten. Maar om hier meer mee te doen blijkt een moeizame opgave. De beleidskaders zijn dikwijls niet toereikend, er moet zo praktisch mogelijk worden verkaveld. Of oude kwaliteiten worden gezien en gebruikt, is afhankelijk van projectgebonden samenwerkingsverbanden en van onderlinge informatie-uitwisseling. Zo wordt er op verschillende locaties en schaalniveaus heel verschillend omgegaan met dezelfde waardevolle dijk of vaart. Het blijkt dat Leeuwarden en Sneek inmiddels projecten ontwikkelen of hebben gerealiseerd in het voormalige Middelzeegebied, terwijl dorpen die gelegen zijn in hetzelfde gebied, zoals Weidum, niet in die richting mogen uitbreiden. Het tracé van de Middelzeedijk is ook niet in alle plannen als structuurelement opgenomen.
Het is dan ook van groot belang dat de juiste cultuurhistorische informatie voorhanden is. Friesland beschikt op dit punt al over een van de meest toegankelijke digitale systemen: de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK). De gegevens zijn in een duizelingwekkend systeem van details en lagen terug te vinden. Alles lijkt even belangrijk te zijn en voor een juiste interpretatie is een diepgaande studie vereist.
Maar schuif je de kaart met landschapstypen onder de Cultuurhistorische Kaart, dan zie je ineens verbanden en komen de echt belangrijke structuren in beeld zodat de waarde van losse historische elementen beter te beoordelen is.
In ons onderzoek hebben we een eerste aanzet voor zo’n Cultuurhistorische Waardenkaart gegeven. In plaats van een ‘belemmeringenkaart’, zoals het informatiesysteem vaak wordt gezien, kan de ‘waardenkaart’ gaan functioneren als een inspiratiebron voor toekomstige ontwikkelingen, waarbij oude landschappen nieuwe functies dragen.

Sandra van Assen is stedenbouwkundige, Els van der Laan is landschapsarchitect. Beide werken bij NoordPeil landschap&stedenbouw in Sneek. Gunnar Daan is architect. Peter Karstkarel is cultuurhistoricus en publicist. In september presenteren zij een ideeënboek. Zie voor meer informatie www.denieuwekijk.nl

Trefwoorden