Begin dit jaar overleed op hoge leeftijd de bekende schrijver Theun de Vries, die voor enkele van zijn vele titels putte uit zijn jeugd in de Friese Wouden. Kees Willemen en Arend Middelveld wandelden de Theun de Vries-route en vergeleken het landschap uit de boeken met het landschap van nu.

Op 21 januari overleed in Amsterdam de schrijver Theun de Vries, 97 jaar oud. Hij werd geboren in Veenwouden, woonde een kleine dertig jaar in Friesland en keerde toen de provincie de rug toe. De jeugdherinneringen aan Friesland hebben op een oeuvre van honderd titels geleid tot nog geen vijf boeken die zich in Friesland afspelen. Maar naast Het meisje met het rode haar geniet juist het werk dat in Friesland speelt bij het grote publiek de grootste bekendheid: Het geslacht Wiarda, een trilogie, en Wilt Tjaarda. Vertellingen. Daarentegen is Anna Casparii, een roman die onder andere in Harlingen speelt – deel 1 van een nimmer voltooide nieuwe trilogie – al bijna vergeten.
De boekenerfenis die Theun de Vries naliet is zo omvangrijk en divers dat het lastig is een noemer te vinden die alles dekt. Die noemer is zeker niet ‘Fries’. De Vries heeft romans, gedichten, essays en hoorspelen geschreven. Hij was actief als journalist, als redacteur en als vertaler. Er is ook nog eens een flink aantal schuilnamen waarachter hij zich verborg.
In 1999, op zijn 92ste, schreef hij nog een roman, De wilde vrouwen van Pella. En toen het grote werk niet meer wilde, ging hij poëzie schrijven alsof hij weer twintig was; in 1927 was hij als dichter gedebuteerd. De laatste jaren van zijn leven schreef Theunis Uilke de Vries zelfs weer een enkel verhaal in het Fries.

Leesplankje

In zijn inleiding bij de heruitgave van de bundel Wilt Tjaarda. Vertellingen beweert Geert Mak dat Theun de Vries ‘een door en door Friese schrijver’ is, ‘die door omstandigheden aan de andere kant van de Afsluitdijk is beland’. Hij levert slechts pover bewijs voor deze stelling. Wel constateert Mak terecht dat het Friese plattelandsleven door Theun de Vries uitstekend is gedocumenteerd. Bekend is dat zelfs achter de meest lyrische passage in de Wiarda-cyclus een karrenvracht aan documentatiemateriaal schuilgaat, van vertrektijden van stoomboten tot marktschommelingen van de boterprijs. Theun de Vries deed dat met een hoger doel: zelfs een grote herenboer in het kleine Bergum, waar Stiefmoeder Aarde speelt, wordt, zo was zijn opvatting, gestuurd door voor hem onzichtbare machten op de wereldvoedselmarkt. Dat ‘door en door Friese’ waar Mak het over heeft, klopt dan ook niet: de schrijver wilde het kleine Friesland laten zien als deel van een immens geheel.
Bovendien wilde De Vries al van jongs af aan bij de Néderlandse letterkunde horen, geen Friese auteur zijn. Een heel duidelijk antwoord krijgt zijn ‘biografisch’ interviewer Hans van de Waarsenburg op de vraag: ‘Het naar school gaan, het verhuizen naar een stad, heb je dat als een cesuur ervaren?’ De Vries zegt hierop: ‘Ik heb dat alleen maar als een cesuur ervaren, omdat ik in feite tweetalig ben geworden. De eerste zes jaren van mijn leven heb ik alleen maar Fries gesproken. Ik hoorde wel Nederlands van de dokter of de dominee of andere min of meer officiële personen die bij ons thuis opdoken, en ik verstond het ook wel maar ik kon het niet hanteren. Dat leerde ik pas op school, gewoon met het leesplankje. Voor mij was dat leesplankje de openbaring van een nieuwe levensdimensie (…) Ik kon nu zelf gaan uitzoeken wat ik wilde lezen. Voor mij betekende dit geen cesuur maar een verbreding.’
Theun de Vries voelde zich al jong in Friesland heel beklemd. Hij wilde weg, om zo dicht mogelijk bij verwante en bewonderde Nederlandstalige dichters en critici te zijn. Hij sprong dan ook een gat in de lucht toen Dirk Coster, hoofdredacteur van het letterkundig tijdschrift De Stem zijn eerste Nederlandstalige gedichten wilde publiceren. Het was het voorjaar van 1927.
Vreemd dat Geert Mak hem zo vastpint op zijn Friese identiteit. Dubbelzinnig ook omdat juist het daar gevoelde isolement de jonge Theun de natuur in joeg. Daar voelde hij zich getroost door alles wat hij zag, en Geert Mak roemt hem terecht als een schrijver die tegelijk een schilder is, met net zo’n evocatief vermogen als Flaubert en Paustovski.

Gebeenten

Een kleine maand na zijn overlijden sta ik voor het geboortehuis van Theun de Vries aan de Zwette in Veenwouden, samen met Arend Middelveld, lid van de Raad van Bestuur van Biblionet in Groningen. Wat ik met Arend gemeen heb, zijn boekenplanken vol Theun de Vries-titels. Bijgestaan door een literaire Theun de Vries-wandelgids verkennen we dit schrijverslandschap en kijken we hoe het er tegenwoordig uitziet.
‘Wat klein!’ zeggen we in koor, als we op de driesprong precies op de rand van de bebouwde kom van Veenwouden halt houden voor Zwette nummer 41. Het is dan al laat in de middag. Het burgermanshuis dat Theuns vader, een zoon van een middelgrote boer, rond negentienhonderd huurde, moest net voldoende comfort en aanzien verschaffen om duidelijk te maken dat het ernst was met zijn boerenzoon-af zijn. Vader De Vries wou de handel in.
Direct onder het puntdak een slaapkamer met aan de straatkant één klein openslaand raam. Niks dakkapel, gewoon slapen onder de hanenbalken. Theun de Vries kwam hier 26 april 1907 ter wereld.
Op deze zondagmiddag is er in Veenwouden geen kip op straat. De Schierstins met het kleine Theun de Vriesmuseum is gesloten. Wanneer we ergens een hoek omslaan, kijken we door een zijraam een bejaard echtpaar de soep van het bord. Ze lepelen stoïcijns door.
Ooit moet het zelfs op het kleine kerkhof dat we gaan aandoen, een stuk levendiger zijn toegegaan, getuige de beroemde beginregels uit Wilt Tjaarda. Vertellingen: ‘Vroeger moeten hier niet zoveel mensen gewoond hebben; toen ik klein was, kenden mijn grootvader en vader alle bewoners van het dorp en de omliggende gehuchten; maar later hoorde ik hen dikwijls zeggen: “Ik begrijp niet waar al dat volk vandaan komt; vandaag zag ik wel zo en zoveel onbekende gezichten”. Het dorp was toentertijd niet veel meer dan een kerkenbuurt; alles rondom de toren en het kerkhof, en dat was in mijn jeugd nog zo. Wij stonden erbij als de doodgravers de oudste gebeenten af en toe lichtten, om plaats te maken voor nieuwe geslachten van doden.’
Na tien minuten, in een beginnende sneeuwbui, vinden we de identieke grafstenen van Theuns ouders.

Toezichtloos

In de Hoofdstraat hebben we vóór ons kerkhofbezoek meer dan een kwartier de drie etalages van de tweedehands boekenwinkel Het Vergeet Mij Niet op mogelijke aankopen voor de toekomst geïnspecteerd. Veel Frisiana. Warempel ook een Theun de Vries. Arend schrijft de titel op en vertelt dat zijn huis in Grootegast eigenlijk al tot de nok vol zit. ‘Vroeger thuis in Uffelte waren nauwelijks boeken’, vertelt hij. Binnen de kortste keren had ik alles gelezen wat beschikbaar was. Als ik aan mijn kindertijd denk, was ik heel veel buiten. Niemand stelde toen ooit de vraag of het veilig was. Nadat op de eerste schooldag een van mijn ouders mij naar school had gebracht, ging ik de volgende dag zelf meteen op zoek naar een kortere route. Op mijn klompen een slootje over, prikkeldraad omhoog. Door de wei van de buurman. En zo kwam ik op het schoolplein. Wij konden altijd toezichtloos buiten spelen. Als wij op een woensdagmiddag naar het oordeel van mijn vader wat al te klierig werden, propte hij alle kinderen in zijn auto, zette ons af bij het eerste het beste bos en zei: “Voor donker thuis!”’
‘Onze kinderen’, vervolgt Arend, ‘zijn nu twaalf en negen. Sinds 1985 wonen we in Grootegast, een soortgelijk landschap als dat waarin ik ben groot geworden. Maar ik heb ze nooit alleen naar school laten gaan.’ Als dit onderwerp wordt aangesneden, zijn we Veenwouden al uit. Ineens staan we in de open ruimte. Een coulisselandschap met een te smalle autoweg waar automobilisten geërgerd reageren op wandelaars aan de kant. Het platteland wil tegenwoordig zo snel mogelijk van A naar B. Wie zich anders voortbeweegt, is getikt.
Arend: ‘Ik heb het idee dat wij de laatsten zijn van de generatie van Theun de Vries. Net als hij zijn wij opgegroeid in een cultuurlandschap. Brood bij de bakker komt van de rogge die we op de akker hebben zien groeien.’
‘Na het maaien kon je daar je vlieger op laten’, vul ik aan.’ Onze Pa maakte die zelf van kaftpapier.’
Arend weer: ‘Natuurlijk ga ik met de kinderen naar buiten. Ik laat ze paddestoelen zoeken, leer ze het landschap lezen zoals mijn ouders ons dat leerden. Maar wij konden overal rondstruinen, en die plekken heetten geen ‘natuur’. Nu mag je bijna nergens meer in.’
Een waterig zonnetje probeert de grijze wolkenflarden weg te dringen. Als we de Goddeloze Singel zijn opgegaan (een gebied waaraan Theun de Vries angstige herinneringen bewaarde) worden we meteen verwelkomd door twee borden. ‘Fietspad!’ en ‘Politie controleert hier. Brommen kost 34 euro!’ Een kilometer verderop het eerste verbodsbord van Staatsbosbeheer. En voor het Goddeloos Tolhuis stuiten we op een enorm plakkaat dat ons midden in een maanlandschap van zwarte bagger uitlegt dat we hier ‘Verdrogingsbestrijding-in-uitvoering’ zien.
Via het bruggetje komen we op de Valom, ook een fiets- en wandelpad maar nu zonder verbodsbepalingen. Links het landschap zoals Theun de Vries dat ook moet hebben gekend. Een traditioneel afgewaterd weiland met heel lange percelen, kavels van tien stappen breed. Aan de overkant dringt zich opnieuw de ‘natuur’ aan je op met weer een wildgroei aan borden. ‘Verboden te fietsen’. ‘Verboden met een niet aangelijnde hond.’ ‘U ziet hier gevarieerde natuur, ouderwets bloemenrijk hooiland en ruig riet.’ ‘Wij maken een voedselarm laagveenmoeras met open wilgenbosjes. Dankzij een variabel grondwaterbeheer!’

Zwarte Kuil

In de verte de snelweg. Aan het pad villa’s maar gelukkig ook huisjes die niet bij de rest passen. Een beetje wild, met kippen en hondenhokken. Dit is wat er over is van het volk uit de Zwarte Kuil bij Zwaagwesteinde waar volgens de jonge Wilt Tjaarda angstaanjagend volk woonde.
‘Rodmer’s aanblik maakte mij bang, en niet allen die van Rodmer. Hij was maar een van de velen die uit de Zwarte Kuil afkomstig waren, een buurtschap verder dan Jagthorne, maar een van de ergste waarover men bij ons sprak. Ik had die Kuil nooit gezien maar de mensen kende ik. Zij kwamen uit de plaggenhutten en aardkrotten waarin zij huishouden (…) langs de deuren met zelfgemaakte boenders en handschrobbers.’
Er zijn nu geen plaggenhutten meer in Zwaagwesteinde. Op één monument na. Voorbij het station, aan de linkerkant van de weg, staat aan de Noorderstationstraat 23 een strak gevoegd, als nieuw ogend ‘Wâldhúske’. Voor de rest is het die zondagmiddag in de Friese Wouden één grote optocht van rustieke wat-hebben-we-het-toch-gezellig-stulpjes.
Om zes uur ’s avonds zijn we nog steeds niet klaar. We moeten volgens het wandelboekje nog kilometers Heidelanden doen. Maar we vinden het genoeg zo, na de vijftien kilometer lange wandeling door Veenwouden, Zwaagwesteinde, Twijzelerheide en Kuikshorn, die door het driftige uitwisselen van leeservaringen nog eens kilometers langer is geworden. x

Met dank aan Math Willems, speurneus in boeken.

Literatuur:
Jan van Hattem en Dick Zanbergen, Theun de Vries. Bibliografie, Amsterdam 1994.
Theun de Vries, Wilt Tjaarda. Vertellingen, Amsterdam 2003. Met een inleiding van Geert Mak.
Theun de Vries-route. Literaire fiets- en wandeltocht. Lengte 15 km. Uitgave van VVV Lauwersland /
VVV Noordoost-Friesland.
Hans van de Waarsenburg, Theun de Vries. Voetsporen door de tijd. Portret van een kunstenaar, Amsterdam 1984.