Bestemming, Inrichting en Beheer. Dat was de canonieke volgorde die er op de universiteiten bij studenten planologie, stedenbouw en landschapsarchitectuur met de paplepel werd ingegoten. Eerst de hoge heren van de planologie die in streek- en bestemmingsplannen de bestemmingen vastleggen, dan de praktische ingenieurs die de timmerwinkel van de inrichting beheersen en ten slotte de diligente beheerders die met de pet in de hand, met een u-vraagt-wij-draaien-instelling, de gevolgen van de ruimtelijke veranderingen zo goed mogelijk verwerken in beheersplannen en het feitelijke beheer.

Door de omvangrijke opgave die ons op het gebied van de waterhuishouding te wachten staat, zijn althans voor de wateropgave de rollen stevig omgedraaid. Een combinatie van achterstallig onderhoud, te ver doorgeschoten cultuurtechniek uit de vorige eeuw en – last but not least – de gevolgen van de klimaatverandering zorgt voor een programma waarin de waterbeheerders harde eisen moeten stellen aan de ruimtelijke inrichting maar ook aan de bestemmingen, voorheen het exclusieve domein van de planologen.
De waterproblematiek wordt wel ingedeeld in waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer, en bij dat laatste wordt weer een onderscheid gemaakt tussen het hoofdsysteem (kustverdediging, rivieren en grote rijkswateren) en de deelstroomgebieden (alle gebieden die op het hoofdsysteem afwateren of daaraan water onttrekken).
In de eerste plaats hebben we problemen met het hoofdsysteem. Hier komt de vijand uit het westen en uit het oosten, respectievelijk de rijzende zeespiegel en de geleidelijke verandering van de Rijn in een regenrivier. De projecten voor de kustverdediging en de – veel complexere – projecten voor de lossing van ons rivierwater zullen de nodige oppervlakte vergen.
Bij het hoofdsysteem gaat het om de primaire veiligheid, en zeg maar de fysieke existentie van ons land. Ik verwacht dus dat ondanks al het NIMBY-gekronkel van lagere overheden (wie wil er nou een overloopgebied of meestromende nevengeul in zijn gemeente hebben?)
er wel consensus zal ontstaan.

Moeilijker ligt het in alle deelstroomgebieden. Hier komt de vijand van boven – in de vorm van te veel of juist te weinig neerslag – en van onderen – in de vorm van door de zeespiegelrijzing toenemende (brakke) kwel. De problemen in de deelstroomgebieden zijn zeer geleidelijk gegroeid en worden niet door de klimaatverandering veroorzaakt maar daardoor wel op scherp gezet. Het gaat om het cumulatieve effect van de verstedelijking (vertweehonderdvoudigd sinds 1850) en diepere en vaste peilen voor de landbouw. Samen hebben zij veroorzaakt dat alle flexibiliteit om water tijdelijk op te slaan of water te reserveren voor droge tijden uit het systeem is verdwenen. De primaire veiligheid is in deze deelstroomgebieden wellicht niet in het geding maar het gaat om risico’s met een potentieel zeer omvangrijke economische schade. Het KNMI verwacht dat zich door de klimaatverandering, ook in de zomer, extreme neerslagperiodes kunnen voordoen zoals een jaar of drie geleden in Midden-Europa, waar weken achtereen meer dan 75 millimeter per etmaal viel. Ook wij zouden het water niet hebben weggekregen en in grote delen van het land tot onze nek in het water hebben gestaan. Extra gemaalcapaciteit geeft geen soelaas in dergelijke gevallen.
Het gevoel voor urgentie dat ook in de deelstroomgebieden forse maatregelen noodzakelijk zijn, is nog niet erg sterk ontwikkeld. Ondanks het in en uit bad stappen van Peter Timofeeff in het postbus-51-spotje lijken de lagere overheden en de meeste burgers nog van niets te weten.

Wat krijg ik als rijksadviseur voor het landschap hiermee te maken? Veel, vermoed ik. Alle periodes in de geschiedenis van het Nederlandse landschap worden gekenmerkt door een of een paar dominante kwesties en opdrachtgevers die een stempel op dat hoofdstuk van de landschapsgenese zetten. En als de voortekenen niet bedriegen zal de wateropgave in de 21ste eeuw zo’n dominante kwestie zijn.
Twee staatscommissies, een voor het hoofdsysteem en een voor het waterbeheer in de 21ste eeuw, berekenden dat er samen meer dan 490.000 hectare direct of indirect door het nieuwe waterprogramma wordt beïnvloed: 50.000 verschiet naar de hoofdfunctie water en 440.000 hectare zal door kleinere aanpassingen een rol spelen in het nieuwe waterhuishoudingstelsel. De voor het waterkwaliteitsbeheer noodzakelijke hectares zijn nog niet geraamd.
Ontwerpers hebben door middel van ontwerpend onderzoek, uiteenlopend van Plan Ooievaar in het rivierengebied tot de Groenblauwe Slinger in de Randstad, eigenlijk al verkend hoe deze abstracte getallen vertaald moeten worden in projecten. Door de geweldige ruimteclaims van ook andere vormen van grondgebruik, uiteenlopend van verstedelijking tot natuur, gaat het in veel gevallen om oplossingen waarbij meervoudig ruimtegebruik een belangrijke rol speelt. De waterhectares moeten bijvoorbeeld ook recreatief interessant zijn of ook voor de natuur iets kunnen betekenen. Bovendien zouden ze, als we het ontwerpend onderzoek als kompas voor de toekomst aanvaarden, ook een betekenisvolle relatie met de (waterstaats)geschiedenis aan moeten gaan. Kortom, er zijn elegante oplossingen mogelijk die ruimte vragen en, doordat er meerdere partijen bij betrokken zijn, nogal complex worden.
Het komt er op aan de nieuwe ‘waterstaatkundige werken’ op een hoog ambitieniveau uit te voeren: de cultuurhistorie van morgen moet vandaag worden gemaakt. Daarvoor is een goede samenwerking tussen technici en landschapsarchitecten een vereiste, maar is misschien vooral een bevlogen opdrachtgeverschap noodzakelijk. Hoe staat het met de potentiële opdrachtgevers? Waterschappen zijn nog niet geëquipeerd voor het geven van dergelijke omvangrijke gebiedsgerichte opdrachten en ook niet om, voorbij de technische kant van de opgave, daaraan de noodzakelijke culturele dimensie mee te geven.

De Eo Wijersstichting is in dit gat gesprongen. Deze stichting heeft zich de afgelopen twintig jaar ten doel gesteld het bovenlokaal en regionaal ontwerpen te bevorderen. Na zeven prijsvragen (de lezers herinneren zich wellicht de Welvarende Periferie, een ontwerpprijsvraag over de drie noordelijke provincies) concludeerde het bestuur twee jaar geleden dat die vaardigheden bij ontwerpers wel voldoende zijn ontwikkeld en dat nu (regionale) opdrachtgevers gestimuleerd moeten worden om ruimtelijke kwaliteit te bewerkstelligen. Bestuurlijk is er een ‘regionaal’ gat waardoor niemand zich echt probleemeigenaar voelt en degenen die zich wel opwerpen zijn vaak in het opdrachtgeverschap onervaren. De stichting heeft zijn doelen dan ook verlegd naar het ondersteunen en assisteren van deze nieuwe bouwheren van de toekomst. Zij spitst de werkzaamheden in deze periode toe op de wateropgave en heeft na een eerste schifting een tweetal regio’s geselecteerd waar de betrokken bestuurders een hoog ambitieniveau tonen en waar een interessante wateropgave op regionaal niveau speelt. De stichting regelt dat de betrokken teams worden ondersteund door oude (57+) rotten uit het vak en dat allerlei tussentijdse stappen worden becommentarieerd door een zeer interdisciplinair samengestelde jury, waarvan ik voorzitter mag zijn. De bedoeling is niet alleen het regionale opdrachtgeverschap met elkaar goed in te vullen maar het project zover te brengen dat er ook een of meer essentiële detailopgaven zo ver worden gebracht dat er een ontwerpprijsvraag op kan worden losgelaten en dus ook naar de uitvoering wordt doorgestoten.
De regio’s die samen met de Eo Wijersstichting deze kwaliteitsslag proberen te maken zijn het IJmeer, waarin integraal naar waterbeheer, verstedelijking, natuurontwikkeling en mobiliteitsplanning wordt gekeken, en het reconstructiegebied Beerze & Reusel, waarbinnen de opknapbeurt van de Beerze en zijn nieuwe functie als ‘robuuste verbindingszone’ voor de Ecologische Hoofdstructuur als uitwerking is gekozen.
Het watervraagstuk zit in het begin van zijn beleidscyclus. Alle gelegenheid dus om, ook dankzij experimenten à la de Eo Wijersstichting, de planvormingsprocedures zo in te richten dat dit grootste (en misschien wel laatste) collectieve project de komende decennia meerdere doelen dient en bovenal een betekenisvolle nieuwe laag aan het Nederlandse cultuurlandschap toevoegt.

Trefwoorden