Wilfred Alblas (37) volgde 1 januari dit jaar Frans Blanckenborg op als regiodirecteur Groningen, Friesland en Drenthe van Natuurmonumenten. Alblas komt uit Groningen en was de afgelopen zes jaar werkzaam bij Natuurmonumenten in de regio’s Utrecht/Noord-Holland en Zuid-Holland/Zeeland. Eind februari spreek ik hem op het regiokantoor in Assen. Hij blijkt al goed te zijn ingevoerd in het Noorden, waar Natuurmonumenten meer dan 70.000 leden heeft.

Wilfred Alblas (37) volgde 1 januari dit jaar Frans Blanckenborg op als regiodirecteur Groningen, Friesland en Drenthe van Natuurmonumenten. Alblas komt uit Groningen en was de afgelopen zes jaar werkzaam bij Natuurmonumenten in de regio’s Utrecht/
Noord-Holland en Zuid-Holland/Zeeland. Eind februari spreek ik hem op het regiokantoor in Assen. Hij blijkt al goed te zijn ingevoerd in het Noorden, waar Natuurmonumenten meer dan 70.000 leden heeft.
De schaalgrootte van de natuurterreinen in Friesland, Groningen en Drenthe vindt hij ‘geweldig’, evenals de ‘ongeschonden horizon eromheen’. De variatie in de noordelijke eigendommen van Natuurmonumenten en de verschillen in het beheer daarvan, illustreert hij moeiteloos met onder meer deze voorbeelden: ‘De Oosterkwelder op Schiermonnikoog, dat is echte wildernis, daar doen we niets aan beheer, en iedereen kan er zo in. In Eelde vind je de landgoederen De Braak en Vennebroek, daar scheren we een loofgewelf dat een wandelpad overspant. De Klencke bij Oosterhesselen bestaat uit een havezate met hooilanden, hagen, hei en bos, waar we een cultuurhistorisch beheer uitvoeren. In de Greidhoek in Friesland doen we aan weidevogelbeheer en imiteren we oude boerenmethoden. In de Eelder- en Peizermaden is het ruig en werken we aan beekherstel. En bij Groningen hebben we samen met bewoners stadsnatuur ontwikkeld, je kunt er heel veel vogels zien. We proberen steeds zo goed mogelijk aan te sluiten bij bestaande landschappelijke patronen en de context van dorp, stad of landschap in ons werk te betrekken.’
Hoe gaat het met de natuur in Nederland?
(na een stilte) Als je rekent vanaf bijvoorbeeld 1900 of 1950 of 1980 – periodes waarvan we goed weten wat er toen allemaal groeide en bloeide – kun je alleen maar zeggen dat er ontzettend veel verloren is gegaan. We hebben maar een heel klein beetje kunnen redden. En niet alleen de zeldzamere soorten zijn verdwenen of sterk achteruit gegaan, maar bijvoorbeeld ook de veldleeuwerik, lange tijd de meest gewone, algemene soort van Nederland, een vogel die bij uitstek was verbonden met natuurbeleving: hoeveel mensen hebben niet de ervaring van in het zonnetje in het gras buiten het dorp liggen en de leeuwerik horen fluiten. Sinds 1970 is de populatie met bijna 95 procent teruggelopen. Je kunt er eigenlijk alleen maar somber van worden. Gelukkig is er ook een aantal succesvolle acties te noemen. Door de aanleg van nieuwe natuur in het rivierengebied is de zilverreiger terug. En in het Fochteloërveen, waar we in de loop van de tijd onze eigendommen flink hebben uitgebreid en aan hoogveenherstel hebben gewerkt, vliegen weer veenhooibeestjes. Een ander succes is het Plan Goudplevier in de Drentse Broekstreek: daar hebben we vier bloempotten heide aan elkaar gekit door de gronden er tussen te verwerven en in te richten, zodat het weer echt wat voorstelt en als biotoop voor allerlei soorten aantrekkelijk wordt.
Wat verstaat u onder natuur?
Voor mij is natuur in de eerste plaats biodiversiteit, dus de variatie aan soorten, en de daarbij horende ecosystemen en natuurlijke processen. Om biodiversiteit te behouden zijn grote eenheden natuurgebied nodig, die zodanig worden beheerd dat je verstoorde processen weer aan de praat krijgt. Wat ik merk is dat het natuurbegrip de laatste tijd sterk is veranderd: natuur is eigenlijk alles wat leeft buiten de voordeur. Ik heb op zichzelf niets tegen die brede opvatting, maar uit oogpunt van natuurbehoud is het niet zo productief om het weitje bij het dorp als natuur te betitelen. Als je dat doet, zeg je eigenlijk dat al het groen even goed is en bovendien inruilbaar en verplaatsbaar. Terwijl veel natuurlijke systemen gebonden zijn aan een specifieke lokale situatie.
Eind vorig jaar zijn de effecten van zestien jaar heidebeheer intern besproken. Wat kwam daar uit?
Het beheer was gericht tegen de vergrassing, die het voortbestaan van de heide bedreigt. We troffen maatregelen als maaien, plaggen en begrazen. Inmiddels zien we de hei weer floreren. Het heidesysteem is dus schijnbaar weer op orde. Maar toen we gingen kijken of alle soorten er nog zitten, viel dat tegen. Daar zijn een paar oorzaken voor aan te wijzen. We hebben bijvoorbeeld moeten constateren dat grootschalig beheer zich niet altijd goed verdraagt met het fijne, kleinschalige van de natuur. De middelen waren te grof. Daarnaast blijkt begrazing van de heide een onbedoeld effect te hebben: in bepaalde seizoenen eten schapen zeldzame planten op. En verder zijn de externe invloeden gigantisch, zoals verdroging en de vermestingsdruk. Die blijft voorlopig hoog door een te weinig stringent stikstofbeleid van de overheid. Op grond van deze evaluatie passen we ons beheer aan, maar doen we ook een beroep op de overheid om te zorgen voor een schoon milieu voor de natuur.
Natuurmonumenten werkt tegenwoordig in veel situaties harmonieus samen met dorpsbelangen, particulieren en collega-natuurbeschermers. Hoe is de verhouding met overheden en met boeren?
Onze boswachters werken voortreffelijk samen met veel boeren. Maar er wordt ook wel eens een robbertje gevochten. Wat de overheid betreft: soms sluit de agenda naadloos aan op onze ambities. Maar met de gemeente Tynaarlo stonden we vorige week bij de rechter want Tynaarlo wil op de rand van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) de woonwijk Ter Borch bouwen.
Dijkgraaf Henk van ’t Land van waterschap Noorderzijlvest vindt dat Natuurmonumenten de neiging heeft te veel initiatief te nemen in planprocessen en daardoor op de stoel van de overheid gaat zitten.
Ik herken dat wel, en wijt dat vooral aan ons enthousiasme. Ik kan me wel voorstellen dat dit op anderen overkomt als voor de troepen uitlopen. Het is inderdaad een overheidstaak om keuzes te maken in de ruimtelijke ordening: daar woningen, daar wegen, daar natuur. Maar als wij vinden dat de overheid te weinig doet om de belangen van natuur veilig te stellen, wachten wij niet af maar gaan we aan de slag door onder andere grond aan te kopen. Dat hebben we onder meer gedaan in de Eelder- en Peizermaden. Later heeft de overheid een stuk ervan betiteld als EHS-gebied.
Baart het Natuurmonumenten zorgen dat de boerenstand zo afkalft, uit oogpunt van het voortbestaan van het groene platteland? Is het denkbaar dat Natuurmonumenten agrarische gebieden gaat aankopen en beheren om het Nederlandse cultuurlandschap te behouden?
Het boerenlandschap is het resultaat van economisch handelen maar de economische logica onder dit landschap begint te verdwijnen. De vraag is dan: komt er regie op het behoud van bijzondere landschappen en wie krijgt die regie? Op dit punt heerst er in Nederland grote verwarring. Ik denk dat Natuurmonumenten het antwoord ook niet heeft. Maar de kwestie is wel actueel binnen onze vereniging.
Overigens neemt het areaal agrarisch platteland nog niet echt af, maar wel de kwaliteit ervan. Wat me vaak opvalt in de discussie over het bedreigde boerenbedrijf, is dat mensen het allang mooi vinden als er ergens een stuk boerenland ligt, ongeacht of het uit oogpunt van natuur en landschap waardevol is. Veel agrarische gebieden hebben echter een ronduit industrieel karakter. Uit menig weiland zijn niet alleen de koeien maar ook de madeliefjes en de paardebloemen verdwenen. Ik voel me dan ook niet verantwoordelijk voor het héle landschap van Friesland, Groningen en Drenthe. En het kan ook nooit zo zijn dat we als Natuurmonumenten boer gaan spelen. Maar wat misschien wel een interessant model is voor behoud van boerengrond, is wat wij in de Greidhoek doen. We hebben daar een aantal gebieden van zo’n honderd hectare elk, die worden gebruikt door de landbouw. Ze zijn door ons aangekocht vanwege de ongeschonden wadbodem en om weidevogels te beschermen. Boeren laten er hun vee grazen, nemen het gras af en leveren ruige stalmest. Dit soort landschappelijk gave gebieden met een agrarisch karakter zónder dat sprake is van een verstorende productiedruk, is voor natuur en landschap zeer interessant.’ Dat blijkt uit de spectaculair hoge aantallen weidevogels die we daar mogen begroeten.
Als in 2018 de Ecologische Hoofdstructuur is voltooid, is er dan genoeg natuur in Nederland?
Het doel van de EHS, namelijk duurzaam behoud van soorten in Nederland, zal niet bereikt zijn als de EHS klaar is. Daar is meer voor nodig. Bovendien kun je nooit zeggen: ‘de natuur is af’, want er zijn steeds nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen zoals verstedelijking, klimaatverandering en de toenemende behoefte aan mogelijkheden voor recreatie en voor waterberging.
Hoeveel procent van de EHS is straks bezit van Natuurmonumenten?
Landelijk gezien een kwart, in het Noorden minder. In Drenthe komen we wel op ongeveer een vierde, maar in Groningen en Friesland lang niet, met een aandeel van respectievelijk negen en zes procent. Dat is het gevolg van keuzes die Natuurmonumenten in het verleden heeft gemaakt. Staatsbosbeheer is hier beter vertegenwoordigd. Het is echter mijn ambitie om ons bezit in het Noorden flink uit te breiden, er is hier nog ontzettend veel te beschermen en te ontwikkelen.
Welke aankoopplannen hebt u?
We zouden bijvoorbeeld graag de Grienderwaard willen verwerven, een waddengebied bij het eiland Griend, dat onze eerste aankoop in Noord-Nederland is geweest. Op die manier kunnen we niet alleen de broedplaats van de vogels beschermen, maar ook dat van het voedselgebied. Het beheer van de Waddenzee is sowieso een belangrijk issue voor ons en voor de andere terreinbeheerders. Rijkswaterstaat en Domeinen zijn nu de grote eigenaren. Wat ons betreft komt de verantwoordelijkheid voor het waddenbeheer in de toekomst meer bij de natuurbeschermingsorganisaties te liggen.

————————————————————–

‘Ze luisteren nu naar ons’

Albert Wielink, inwoner van Nieuw-Balinge, hobby-boer en secretaris van Plaatselijk Belang, kan zich nog goed herinneren hoe Natuurmonumenten tien jaar geleden in het dorp onrust kwam zaaien met het Plan Goudplevier, waarvoor landbouwgrond werd aangekocht ten behoeve van een groot, aaneengesloten heideterrein.
‘Vooral de boeren voelden het als een overval. Natuurmonumenten kwam het wel even zeggen en wilde alles in oude stijl terug. Ze begonnen al te graven en draden te trekken. Bij de boeren heerste een stemming van ‘het vee loopt straks los buiten en wij achter de omheining’. Wij hebben toen als Plaatselijk Belang de mensen van Natuurmonumenten uitgenodigd voor een gesprek. Met een groep boeren en burgers zijn we op excursie geweest in het Dwingelderveld. Daardoor konden we ons meer inleven in wat de bedoeling was met de natuurontwikkeling. Enkele boeren grepen direct hun kans, verkochten hun land en kregen daarvoor een goed ruilbedrijf buiten het gebied terug. Anderen hielden de poot stijf, maar zelfs de boeren met de grootste bek gingen geleidelijk aan overstag.
We zitten nu minimaal één keer per jaar met Natuurmonumenten om de tafel en hebben duidelijk een omslag gemerkt. De vereniging begint echt te luisteren naar de dorpsbewoners. Dat bleek vorig jaar nog, toen het Jacobskruiskruid hier massaal begon te groeien en vergiftiging van onze dieren dreigde. De boel is, na een gesprek, onmiddellijk gemaaid.
Mensen van Natuurmonumenten doen nu ook activiteiten met de kinderen van de school en schrijven af en toe een stukje in het dorpsblad. Binnenkort gaan we dorpshuis De Heugte helemaal verbouwen. Een gedeelte wordt dan ingericht als bezoekerscentrum voor Natuurmonumenten.’
Gerrie Koopman

Trefwoorden