Bij de borrel op de verjaardag van mijn moeder kwamen we te spreken over stront. Mijn broer is boer in Doezum, Groningen. Ik vertelde dat ik in de Leeuwarder Courant gelezen had dat boeren in het Friese Achtkarspelen komend voorjaar de mest weer ouderwets met de giertank mogen uitrijden van de minister.

Bij de borrel op de verjaardag van mijn moeder kwamen we te spreken over stront. Mijn broer is boer in Doezum, Groningen. Ik vertelde dat ik in de Leeuwarder Courant gelezen had dat boeren in het Friese Achtkarspelen komend voorjaar de mest weer ouderwets met de giertank mogen uitrijden van de minister. Het betreft een proef, waaruit moet blijken of het bovengronds, breedwerpig verspreiden van mest beter is voor milieu, natuur en misschien zelfs ook voor de koe dan het sinds enkele jaren verplichte injecteren in de grond.
De proef omvat ook het Hart van Holland, waar in Zegveld Theo Spruit vanaf dit voorjaar officieel mag doen wat hij de afgelopen jaren illegaal al deed: met de modderspuit mest ‘sproeien’ over het land. Spruit vindt mest injecteren slecht voor structuur en bodemleven (van regenwormen) van de veenweide waarop hij boert, slecht voor het water in de sloot, slecht voor het gras en dus slecht voor zijn koeien. Na een slepende rechtsgang veroordeelde uiteindelijk het gerechtshof in Amsterdam de hoofdige boer wel voor overtreding van art. 7 van de Wet Bodembescherming, maar legde hem geen straf op. Immers, door de wet te overtreden bewerkstelligt hij wat de wet wil, namelijk minder ammoniak in de lucht, minder nitraat in het water, een schonere wereld.
Ik ben enkele keren bij boer Spruit op zijn bedrijf wezen kijken, voor een paar krantenverhalen. Eentje had de kop: ‘Goeie stront stinkt niet.’ Het stuk stront dat Spruit me onder de neus hield, rook naar aarde. Spruit is een voorbeeldige boer in veel opzichten. Zijn slootkanten vertonen van voor- tot najaar een bijzonder gevarieerde weelde aan bloemen. Het water in zijn sloten is zo schoon dat hij er op warme dagen regelmatig zelf induikt en van drinkt. Zijn zeventig koeien geven een mooi gemiddelde melk en zijn bovengemiddeld gezond. Het gras op zijn 34 hectares weiland kan hij (voor de kuil) vaak eerder maaien dan zijn buren en het ziet er ook anders groen uit. Want hij gebruikt geen kunstmest meer, en niet eens zozeer uit principe. Zijn natuurlijke mest is zo goed dat hij geen kunstmest meer nodig heeft.
Boer Spruit heeft een eigen procédé voor de mestbereiding en mestverwerking, grotendeels van zijn vader geleerd trouwens. Hij mengt in een bepaalde verhouding de ruige mest (vol van stro) uit de pot- en grupstal met de drijfmest uit de loopstal, composteert het, voegt er koolstof aan toe, die stikstof bindt, en sproeit dat alles vermengd met regen- en slootwater over het land.

Scherper schijten

Het land van mijn broer grenst bijna aan Achtkarspelen en ik vroeg hem waarom ze in Doezum niet meedoen met het Friese mestexperiment, gegeven het feit dat het hetzelfde coulissenlandschap is waarin ze boeren. Het injecteren beviel de boeren in Doezum veel te goed, zei hij. Bijna net zo goed als kunstmest strooien, maar kunstmest was duur geworden.
Om zo’n standpunt te begrijpen is het nodig te weten hoe het de afgelopen dertig, veertig jaar veranderd is bij mijn broer op de boerderij. Zijn (en mijn) vader schepte dagelijks de met stro vermengde mest uit de grup en kruide die naar de mestvaalt; de urine van de koeien stroomde de gierkolk in. De introductie van de ligboxenstal halverwege de jaren zeventig maakte een einde aan het apart vergaren van vaste mest en urine. De uitscheiding van de koe kwam vanaf toen samen als drijfmest in de mestkelder. Door chemische reacties ontstaat dan ammoniak, waardoor een aanzienlijk deel van de stikstof verloren gaat. Ook een ander voedingspatroon – minder hooi, meer gras- en maïskuil, meer krachtvoer, minder vezel kortom en meer eiwit – deed de koeien dunner en ‘scherper’ schijten. Die zeer vloeibare mest was wel veel makkelijker dan vaste mest te verspreiden over het land. Maar omdat kunstmest zo goedkoop was in die jaren, waren veel boeren dierlijke mest liever kwijt dan rijk en dumpten die in oude sloten.
Ongeveer in de periode dat de kunstmest zoveel in prijs steeg dat het gebruik van natuurlijke mest zich weer als profijtelijk alternatief aandiende, kwam ook de wettelijke verplichting de drijfmest in de bodem te injecteren. En wat bleek? Met de machines die er voor zijn was die mest net zo gelijkmatig over het veld te verspreiden als kunstmest, en het gras groeide er minstens evengoed van. Volgens sommigen schoot het na zo’n ‘ammoniakstoot’ in het voorjaar de grond uit. Dus, zei mijn broer, ik begrijp niet waarom ze in Achtkarspelen nou zo nodig weer ouderwets willen sproeien. Zijn het misschien biologische boeren?

De hele rimram

Nee, ze zijn van Vel & Vanla, twee natuur- en milieuverenigingen van boeren in de Noordelijke Friese Wouden, die in 1992 ontstonden als rechtstreeks uitvloeisel van de mestwetgeving. De daarin vervatte ammoniakrichtlijn maakte het in het Woudengebied met die dichtheid aan houtwallen en elzensingels welhaast onmogelijk boerenbedrijven met nieuwe stallen uit te breiden – als je tenminste die houtsingels wilde laten staan. Boeren in Eastermar (Oostermeer) richtten de Vereniging Eastermars Lânsdouwe (VEL) op, gevolgd door boeren in Achtkarspelen met hun Vereniging Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Achtkarspelen (VANLA). Een paar jaar later kwam Jaap Dijkstra er als coördinator namens NLTO bij. NLTO is de organisatie die de Friesche Mij opvolgde als belangenbehartiger voor boeren in Friesland.
Drijfveer en uitgangspunt voor de boeren om in Vel & Vanla-verband in actie te komen was de vraag: hoe blijven we boer? En zie in de woorden van Jaap Dijkstra het resultaat: ‘Al driehonderd kilometer houtsingel opgeknapt en tussen de zevenhonderd en achthonderd boeren in beweging, boeren die anders zijn gaan denken, een miljoenenbedrijf.’
Vel & Vanla was in haar soort de eerste boerennatuurvereniging in Nederland en moest heel wat bureaucratische Landbouw-obstakels helpen overwinnen voordat er bijvoorbeeld een regeling kwam die de boeren een financiële vergoeding gaf voor onderhoud aan het landschap. Die kwam er onder Van Aartsen als minister van Landbouw. Hij werd opgevolgd door Apotheker en mevrouw Faber als staatssecretaris en die wilden geen experimenten maar generiek beleid. Dat heette ‘Programmabeheer’. Dijkstra is met de voorzitter van Vel & Vanla op een zaterdag in een café gaan zitten en boekte drie dozen vol boerengegadigden met plannen die wilden meedoen aan het onderhoud en beheer van in totaal 1100 kilometer elzensingel, vierhonderd hectare houtwallen, enkele honderden poelen en dobben, ‘de hele rimram’. Het duurde even voordat ook dit procedureel rond en in overeenstemming met ‘Brussel’ was, maar inmiddels staan ruim tweehonderd boeren genoteerd voor de uitvoering van een programma in een gebied van zo’n vijftigduizend hectare in vijf gemeenten: Dantumadeel, Tytjerksteradeel, Smallingerland, Achtkarspelen en Kollumerland.
Wat begon met (de last van) een houtwal, breidde zich uit tot weidevogelbeheer en biodiversiteit, groenfinanciering en gebiedsconvenanten, monitoring met behulp van meetnetten, mineralenbalans, een in eigen kring ontwikkelde mestverspreider voor smalle houtwalpercelen, en straks ook nog gebiedseigen waterbeheer. De houtwal was het begin van een nieuwe manier van denken over een andere manier van boeren. De koe staat daarin niet centraal maar is onderdeel van een kringloop van bodem, plant en dier. In de samenhang van die kringloop neemt mest een belangrijke plaats in (meer hierover in de volgende Noorderbreedte).
In veel opzichten moeten de boeren in de Friese Wouden, net als Spruit in Zegveld, het wiel opnieuw uitvinden. Ze worden daarin bijgestaan door wetenschappers van Alterra, de onderzoeksafdeling van Wageningen Universiteit. ‘Als we boer willen blijven’, meent Jaap Dijkstra, ‘zullen we het opnieuw moeten leren’.

Trefwoorden