In Frankrijk heette het verzet tegen de Duitse bezetter in de volksmond de maquis. Dat is kreupelhout. Zo'n directe verwijzing naar het landschap zijn wij in de geschiedschrijving over het Nederlands verzet niet tegengekomen.

In de literatuur over het verzet staan tal van verwijzingen naar de karakters van de noordelijke volkeren door de eeuwen heen. De Duitsers hadden heel wat te stellen met de vrijheidsdrang van de Friezen, de stugheid van de Groningers en de gemeenschapszin der Drenten. Het is wel verleidelijk om hier de invloed van de natuurlijke leefomgeving op het menselijk karakter te analyseren en zo terecht te komen bij verzet en landschap, maar zulke beschouwingen ontaarden gemakkelijk in een hoop flinterdunne beweringen.
Het noordelijk verzet begon niet op terpen en bij hunbedden, maar in huiskamers, cafézaaltjes, pastorieën en consistories. Het persoonlijk geloof, politieke opvattingen en levensovertuiging waren de eerste en belangrijkste inspiratiebronnen. Dat was in het Noorden niet anders dan in de rest van het land.
Er zit in de ontwikkeling van het Nederlands verzet een duidelijke lijn die ook in Drenthe, Groningen en Friesland goed te volgen is. Het begon met hulp aan onderduikers: joden, politiek vervolgden, bemanningsleden van neergeschoten geallieerde vliegtuigen. Dat werden er steeds meer en de organisatie groeide mee. De behoefte aan persoonsbewijzen, bonkaarten, reispapieren, medicijnen, voedsel en kleding vroeg steeds meer van de helpers. Steeds driestere en grotere acties waren nodig om aan de nodige documenten en spullen te komen. Zo belandden ze vanzelf in de eerste fase van het gewapend verzet: overvallen op distributiekantoren en gemeentehuizen. Het illegale werk werd steeds gevaarlijker. Hoe groter de netwerken hoe meer kans op fouten en verraad. De vijand werd scherper, harder en wreder. De reacties van de onderdrukker op verzetsdaden ontaardden in regelrechte terreur met represailles. Voor het verzet was dat de fase van de georganiseerde knokploegen. Opvallend hoeveel slachtoffers er nog zijn gevallen in de laatste maanden van de bezetting.

De basis was vertrouwen

De eerste helpers van onderduikers vonden elkaar vaak via de kerk of de (verboden) politieke partij. Ook in het Noorden ontstond er langs deze kanalen een wijdvertakt, ondergronds netwerk. De basis was vertrouwen. Een gemeenschappelijke overtuiging kan dan helpen. De organisatie moest los genoeg zijn om niet in één keer door de vijand te kunnen worden opgerold; en hecht genoeg om het levensgevaarlijke, omvangrijke en door het illegale karakter altijd gecompliceerde werk in goede banen te leiden. In de kleine gemeenschappen waar iedereen een bekende van de ander was, werkte de strenge sociale controle vaak beschermend. Toch was er altijd het gevaar van verraad of loslippigheid op de verkeerde plaats. Wij van na de oorlog kunnen alleen maar met het diepste respect kijken naar hoe het verzet zich ontwikkelde. Wat bewoog deze mensen uit alle lagen van de bevolking om hun leven te riskeren? ‘We hebben het best eens benauwd gehad, maar die mensen moesten toch geholpen worden?’ verduidelijkte een tante van moeders kant haar motivatie eens. Op het dieptepunt van de bezetting zaten er twaalf joden ondergedoken in haar kleine boerderijtje in de landerijen bij Drachten.

‘Handel in levende zielen’

Het noordelijke platteland leende zich uiteraard goed voor de onderduik. Afgelegen boerderijen, achter rietkragen verscholen huisjes, alleen via water te bereiken nederzettingen, en boswoningen waren uitstekende schuilplaatsen. Veel onderduikers konden simpelweg als arbeidskrachten op de boerderij worden ingeschakeld. Een paar extra handen waren altijd welkom. In sommige Drentse dorpen waren zoveel joden ondergebracht dat ze in verzetskringen de bijnaam Drents Palestina kregen. Hoeveel vluchtelingen voor langere of kortere tijd illegaal asiel vonden in de drie noordelijke provincies is niet te becijferen. Er was geen boekhouding. Wel een beurs waar nieuwe plaatsingen en herplaatsingen werden geregeld. De kerkelijke infrastructuur en plaatselijke gewoonten werden als dekmantel gebruikt. Zo kwamen de leiders in Leeuwarden op vrijdagen bijeen achter de Oosterkerk. Vrijdags was er altijd extra verkeer in de stad: veemarkt, zuivel- en graanbeurs. ‘’s Ochtends handelden ze in zuivel, zaai- en pootgoed, ’s middags in levende zielen’, aldus Het Grote Gebod, het gedenkboek van de LO.
Deze LO (voluit Landelijke Organisatie voor de Hulp aan Onderduikers), speelde ook in de noordelijke provincies een dominante rol in het verzet. Ze ontstond in de Achterhoek op initiatief van dominee Slomp, beter bekend onder zijn schuilnaam Frits de Zwerver en zelf een onderduiker van het eerste uur, en Helena Kuipers-Rietberg (Tante Riek). Van daaruit waren er al snel vertakkingen naar Drenthe (Meppel), Groningen en de Friese Wouden. In 1942 was het netwerk van de LO tot alle hoeken uitgebreid. Uit de LO ontstond de LKP (Landelijke Knokploegen), de gewapende tak die in het Noorden ruim 350 overvallen pleegde op gemeentehuizen en distributiekantoren.
De enorme activiteit van de LO blijkt al direct uit het aantal slachtoffers uit deze kring. In Friesland vielen 125 LO-medewerkers, in Groningen 139 en in Drenthe 158. Gefusilleerd, gedood in vuurgevechten of omgekomen in gevangenschap.
Het Noorden had in oorlogsjaren nog een sterk agrarisch karakter en dat heeft de aard van het verzet mee bepaald. Als het tot een vuurgevecht kwam tussen KP’ers en de bezetter dan was dat meestal bij een boerderij. Het coulisselandschap met weilanden en boomwallen was heel geschikt voor droppings van wapens en instructeurs.

De meistaking: een keerpunt

Uitgesproken agrarisch was de meistaking in 1943. De directe aanleiding was het Duitse bevel dat alle oud-militairen zich alsnog voor krijgsgevangenschap moesten melden. Er was behoefte aan werkvolk. De aankondiging werkte als de windvlaag die van een smeulend vuurtje een vlammenzee maakt. De onrust verspreidde zich razendsnel onder de bevolking. In heel het Noorden ontstond er beweging. Boeren weigerden melk te leveren aan de fabriek en de fabrieksarbeiders weigerden de geleverde melk te verwerken. Door die wisselwerking werd de ‘melkstaking’ vrijwel algemeen. De Duitse oproep kwam op 27 april, op 2 mei lag de zuivelindustrie in Groningen, Friesland en Drente bijna helemaal plat. Er heerste een strijdbare stemming. Stakers lieten de melk van ‘foute boeren’ in de sloot lopen en intimideerden werkwilligen.
De bezetter reageerde meedogenloos. Speciale kleine eenheden trokken door het gebied om met geweld de staking te breken. In plaatsen waar nog nauwelijks een Duitser was gezien, raasden nu de overvalwagens. Op samenscholingen werd geschoten. Op verscheidene plaatsen werden stakers gefusilleerd. De ergste terreur trof de buurtschap Trimunt bij Marum, waar zestien mannen en jongens werden vermoord.
De meistaking was een keerpunt in de stemming op het platteland. De bezetter had overal zijn ware gezicht laten zien. De scheidslijn tussen goed en fout was nu messcherp. Het was nu echt oorlog. Zo werd de meistaking juist door de terreur een impuls voor het verzet.

Knokploegen bovengronds

Het gewapend verzet heeft als kroon op al het werk nog een actieve rol gespeeld bij de bevrijding van het Noorden. De geallieerden zagen in de vele kanalen en vaarten in de noordelijke provincies even zovele hindernissen bij een snelle opmars. Daarom werd de ondergrondse ingeschakeld. Ze kreeg de opdracht bruggen veilig te stellen. Zodra het sein dat de aanval begon was gegeven, kwamen overal knokploegen bovengronds. Op verscheidene plaatsen kwam het tot vuurgevechten waarbij in de laatste dagen van de bezetting nog enkele tientallen KP’ers sneuvelden. De geallieerden zetten in Zuidwest-Drenthe een speciale eenheid Franse parachutisten in, getraind in acties vóór het front. Een groot deel landde in het aanpalende Friesland; het verschil zullen ze zelf niet direct hebben opgemerkt. Ze legden overigens snel contact met gewapende verzetseenheden in Drenthe. De bevrijding van het Noorden ging snel mede dankzij het voorbereidend werk van het verzet. Alleen in de stad Groningen is zwaar gevochten. In die laatste dagen bleek nog hoe bloedig guerrilla’s zijn, in de stad en op het platteland.

De auteur is hoofdredacteur van de Leeuwarder Courant.

Trefwoorden