De kreet ‘plattelandsvernieuwing’ wordt de laatste jaren te pas en te onpas gebruikt wanneer het over de veranderingen in ons landelijk gebied gaat. Maar wat wordt er nu eigenlijk vernieuwd? En wat is dan het nieuwe?

De kreet ‘plattelandsvernieuwing’ wordt de laatste jaren te pas en te onpas gebruikt wanneer het over de veranderingen in ons landelijk gebied gaat. Maar wat wordt er nu eigenlijk vernieuwd? En wat is dan het nieuwe?
Afgelopen zomervakantie waren we met vrienden in Stockholm en bezochten we daar het oudste openluchtmuseum van de wereld: Skansen. Het gidsboekje van Skansen vermeldt dat het museumpark aan het eind van de negentiende eeuw werd opgericht door Artur Hazelius. Hazelius maakte destijds lange voettochten door het Zweedse platteland en zag daar met eigen ogen een radicaal veranderingsproces zich voltrekken. Hij constateerde dat rond 1870 driekwart van de Zweedse bevolking op het platteland leefde, maar dat het aantal boeren snel slonk, arbeid werd gemechaniseerd en bewoners hun geboorteplaats verlieten om in de steden werk te zoeken bij de spoorwegen, de scheepswerven, de nieuwe fabrieken en de Noord-Zweedse zaagmolens. Velen zochten zelfs een nieuw bestaan in Amerika. Hazelius begon uit alle hoeken en streken van Zweden kleding, meubels, huishoudelijke artikelen en dergelijke te verzamelen om te bewaren voor het nageslacht. Zo legde hij de kiem voor het openluchtmuseum Skansen.

In Noord-Nederland hebben zich ook schokkende veranderingen op het platteland voorgedaan. En wij hadden bijvoorbeeld Harm Tiesing, die haarscherpe waarnemingen deed van de Drentse plattelandsvernieuwing en deze nauwgezet op schrift vastlegde. In 1916 schreef Tiesing: ‘25 jaar geleden dacht men nog niet aan de mogelijk eene omwenteling, zooals die in dit aan heide zoo rijke gebied thans reeds heeft plaats gevonden. Wie het voorrecht geniet, die enorme uitgestrektheden heide van vroeger te kennen, met haar ongebaande wegen en bijna oneindige vergezichten, aan den verren horizon een toren, met de weldadige stilte rondom, heeft thans haast reden om te treuren om het verdwenen heidelandschap. Deze weemoed maakt evenwel spoedig plaats voor de gedachte: Er is nog zooveel heide. In Drenthe thans nog 100.000 hectare. Op den Hondsrug zijn van de heide, die men langen tijd voor een ondankbaren grond heeft aangezien, reeds grootere en kleinere gedeelten verdwenen. Zij is in dienst gesteld van akker-, weide- en boschbouw en daarmede geworden een woon- en werkplaats voor den mensch…’
De 800.000 hectare heideveld in Nederland rond 1900 werd in een halve eeuw gereduceerd tot ongeveer 40.000 hectare. Door de uitvinding van kunstmest ontgonnen tot landbouwgrond, zonder dat rekening moest worden gehouden met de natuurlijke omgevingskenmerken. Dat was nog eens plattelandsvernieuwing! In vergelijking daarmee verbleken de polemieken over dorpsverschimmeling en verdwijnende buurtsupers.

Plattelandsvernieuwing is zo oud als het platteland zelf. We zouden het kunnen zien als een kreet voor het zich voortdurend en altijd al aanpassen van het landelijk gebied en zijn bewoners aan de tijd. Niks nieuws onder de zon dus. Maar ondertussen voltrekt zich op het platteland wederom een ware revolutie. De steeds slinkende groene ruimte is in het nabije verleden door steeds meer belanghebbenden als een soort landjepik geclaimd. Agrarisch gebied, natuurterreinen, recreatiegebieden, woonwijken, snelwegen en industrieterreinen; alle sectoren hebben ondertussen hun piketpaaltjes geslagen. In een razend tempo en toch bijna ongemerkt is het landelijk gebied getransformeerd van agrarisch productiegebied naar een woonomgeving. Momenteel is 85 procent van de plattelandsbevolking economisch niet aan het platteland gebonden. Het huidige vernieuwingsproces van het platteland bestaat vooral uit het bij elkaar laten komen van alle belangen. We zien de eerste resultaten reeds om ons heen: de boer produceert natuur en landschap, de natuur wordt weer van de recreant en nieuwe gebouwen worden landschappelijk ingepast.
Maar we zijn er nog lang niet. Eigenlijk is het platteland als geheel en op dorpsniveau zoekende naar een nieuwe identiteit. Dit vergt een samenhangende en integrale aanpak en tevens een goede begeleiding van dit complexe proces door goed opgeleide ‘plattelandsvernieuwers’.

De kunst is om in dit vernieuwingsproces de wortels niet uit het oog te verliezen. Om in onze nieuwe cultuur van verdwijnende grenzen niet footloose te raken, moeten cultuurhistorische structuren als esdorpen, terpenlandschap en polderlandschap een plaats krijgen in het veranderingsproces. De eeuwenoude en nog herkenbare cultuurhistorie die ondanks alle ontwikkelingen nog leesbaar is in het landschap, legt een stevige basis voor sociale samenhang en een eigen identiteit. Voor grotere regio’s, maar ook binnen een dorpsomgeving. We moeten dan ook niet alleen bewaren in de geest van Artur Hazelius, maar juist ‘behouden door vernieuwing’, en dat is precies wat bedoeld wordt met de nu vijf jaar geleden door de overheid geïntroduceerde Belvedere-benadering. <