Herman Sips, waterschapsbestuurder, zoekt naar alternatieven voor kunstmatige waterberging. Carla Alma maakte met hem een rit door de Peizer- en Eeldermaden, die door waterschappen en provincies onlangs zijn aangewezen als natuurlijk overstromingsgebied.

Wiebelend gezeten op het spatbord van een grote tractor rijden we over sintel- en zandpaden door het Leekstermeergebied en de Peizer- en Eeldermaden, gebieden met veel natuur die de komende jaren van karakter gaan veranderen. Ze zijn namelijk bestemd voor waterberging, een omstreden nieuwe functie in de ruimtelijke ordening. Aanvankelijk was het de bedoeling van de Stuurgroep Water 2000+, een samenwerking van provincies en waterschappen, om die waterberging kunstmatig binnen harde kades en dijken te realiseren. Maar door nieuwe inzichten worden de plannen nu veranderd. ‘Meebewegende waterberging’ is het nieuwe credo geworden, dat wil zeggen dat bij overvloedige aanvoer van (regen)water uit de hogere gebieden in Drenthe, de Peizer- en Eeldermaden een natuurlijk overstromingsgebied vormen.

Herman Sips, inwoner van het kleine Sandebuur in het veengebied tussen Leek en Eelde, waartoe ook de Peizer- en Eeldermaden behoren, is de bestuurder van de oude tractor waarmee we deze omgeving verkennen. Hij kan met veel liefde en deskundigheid vertellen over dit uitgestrekte gebied en de plannen die hij mede ontwikkelt voor natuur en water. Vanuit verschillende invalshoeken en functies, maar vooral als lid van het dagelijks bestuur van het waterschap Noorderzijlvest (Noordwest-Groningen en Noordwest-Drenthe) is hij dagelijks bezig met het bestuderen van de mogelijkheden om opnieuw ruimte te geven aan water in natuurgebieden, zonder dat daarbij sprake hoeft te zijn van een gekunstelde berging van dat water.

Zand, veen en klei

Sips ijvert al jaren voor een nieuwe visie op het veengebied in kwestie (zie ook Noorderbreedte 2000-5). Van nature vormt het een binnendelta van de hiernaartoe stromende Drentse beken. ‘Zand, veen en klei, dat zijn de elementen waarmee de gebieden hier in Drenthe en Groningen gevormd zijn en waarvan ik graag hun natuurlijke structuur en functie terug zou willen zien.’ Hier bij Sandebuur, de naam zegt het al, zitten we op een uitloper van het Drentse zand. Maar rondom is het vooral veen, waardoorheen waterlopen als Peizerdiep en Eelderdiep het water aanvoeren vanuit het zandgebied van het achterliggende Drents Plateau. Hij wijst het me aan in het land: ‘Zie je die structuren, die verschillen in reliëf?’
Zowel ten westen als ten oosten van de stad Groningen bevinden zich uitgestrekte laaggelegen veengebieden tussen het hoge zand en de hoge klei. De snelweg A7 loopt er als een scherpe scheidslijn doorheen. Van oorsprong zijn het natte gebieden waar het water van de Drentse beken zich verzamelde en die zo de natuurlijke grens tussen Groningen en Drenthe vormden. ‘Hier vinden we de ruimte weer terug voor natte natuur en waterberging’.

Grootschalig denken

Schertsend wijst hij: ‘Kijk, hier zien we de uitvoering van een klassieke vorm van waterschapstaken’. Vanaf het door een manshoog en foeilelijk hek afgesloten gemaaltje Sandebuur wordt een kaarsrechte diepe watergang gegraven. ‘Hier bevindt zich een landbouwenclave binnen een groot natuurreservaat. Voor zulke gronden blijft diepontwatering nodig, anders heeft zo’n boer geen bestaan’.
Het gebied tussen het Leekstermeer en het Eelderdiep is zo’n 5000 hectare groot. Daarvan zal 1500 hectare een rol moeten gaan spelen in de nieuwe plannen voor meebewegende waterberging. ‘Je moet in dit soort zaken grootschalig durven denken’, meent Herman Sips. ‘Het stroomgebied van Drenthe tot aan het Lauwersmeer (in waterschapstermen: de Electraboezem) is zo’n 100.000 hectare groot. Slechts anderhalf procent daarvan is wateroppervlak. Bij hevige regenval, die de laatste jaren steeds vaker voorkomt, moet dat geringe wateroppervlak al het water verwerken dat van het Drents Plateau afstroomt en dat uit de polders wordt gemalen. Dat lukt dus niet meer. Het water stijgt te snel en het risico op ongewenste overstroming is te groot. We hebben de laatste jaren binnen de Stuurgroep Water 2000+ ingezet op noodberging, waarvoor enkele gebieden zijn aangewezen. Maar nu maken we een omslag in het denken. Door 1500 hectare permanente overstromingsruimte toe te voegen aan ons stroomgebied verdubbelen we onze bergingscapaciteit in één klap. Grofweg brengen we daarmee zowel de stijghoogte als de stijgsnelheid van het waterpeil tot de helft terug.’

Water als vijandbeeld

Dat dit gebied, zo dicht onder de rook van de stad Groningen, al voor een groot deel onder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) valt, is tijdens onze rit goed zichtbaar. Meanderende sloten en diepjes, de oude zandweg op de Roderwolderdijk die ooit door de monniken van Aduard als een verbinding naar de stad door het veen is aangelegd, de natuurlijk beheerde weilanden en de vogels en vele soorten planten vormen één grote groene oase.
We hobbelen richting Peizerdiep. ‘Kijk’, wijst Sips, ‘hier moet je het gebied open durven gooien voor overstroming met water, op welke manier maakt niet uit. Leg een paar duikers onder zo’n dijkje door of verwijder de kades langs de diepen. Het leidt tot het herstel van een natuurlijk systeem zoals dat hier eeuwen gefunctioneerd heeft en dat is goed voor flora en fauna, maar ook voor de mens die hier vanuit de stad kan uitwaaien. Dit gebied wordt de natuurlijke tegenpool van de stad, in feite een groot nieuw Stadspark voor Groningen, met veel water er in.’
Hij legt uit hoe de natuurlijke waterbuffer langzaamaan verdwenen is. ‘In de loop van de laatste anderhalve eeuw is de boezem sterk verkleind. Vijf boeren staken de koppen bij elkaar, maakten een kade om hun land, pompten het leeg en je had weer een waterschapje. Zo ging dat overal. Er is te weinig rekening gehouden met het water als een krachtig element dat ergens toch zijn weg moet vinden. We moeten dat denken weer ombuigen. Gelukkig gaan ook de natuurterreinbeheerders daar nu in mee, al kostte dat meer moeite dan je zou denken. Het grootste deel van dit gebied is in handen van vier grote terreinbeheerders, die allemaal hun eigen kleinschalige plannetjes maken. Tot nu toe is er steeds over deelgebiedjes gepraat: hier wat hermeanderen, daar een geïsoleerd gebiedje inrichten, en er is steeds getracht om het ‘boze boezemwater’ zo veel mogelijk buiten de deur te houden. Dit is min of meer inherent aan de taak van waterschappen die van oudsher gericht is geweest op het snel afvoeren van water naar zee. Water als vijandbeeld dus. Nu willen we het water meer als een variabel aanwezig element accepteren. Natuurlijk zal het waterschap daarbij zorgvuldig moeten omgaan met de lokale natuurwaarden die de terreinbeheerders met hand en tand hebben weten te verdedigen. Maar de terreinbeheerders zullen ook over de grenzen van hun eigen territoria moeten kijken’.

Verbetering van de waterkwaliteit

De aanvankelijke huiver voor het toelaten van water in de natuurgebieden had ook te maken met angst voor een slechte kwaliteit van het water (onder meer vervuiling met meststoffen door de landbouw). ‘Maar’, zo legt Herman Sips uit, ‘als de kern van het plan doorgaat, te weten de verbinding van het Eelderdiep en het Peizerdiep met het Leekstermeer, dan wordt ook dat Leekstermeer schoner doordat het gevoed gaat worden door het schone Drentse beekwater. Bovendien gaat men dan ook scherper kijken naar een verbetering van de kwaliteit van het water in de bovenlopen van de beken, want dat komt dan in het eigen natuurgebied. Er worden dus meerdere belangen gediend met dit plan.’ En, voegt hij plechtig toe: ‘Het geheel is op deze manier méér dan de som der delen. Tussen landgoed Nienoord in Leek en landgoed de Braak in Eelde zal één prachtige binnendelta ontstaan. Oude tijden herleven.’

Voorspelbaar waterniveau

Behalve het Peizer- en Eelderdiep zullen ook de polders Matsloot-Roderwolde en Leutingewolde in de plannen worden meegenomen. De provincies Drenthe en Groningen hadden deze gebieden al voor waterberging bestemd in hun Provinciale Omgevingsplannen.
In plaats van ze in te richten als noodbergingsgebied zullen ze nu grotendeels worden ontpolderd. Ook zijn voor deze gebieden landinrichtingsplannen uitgewerkt en zijn beide gebieden voor het merendeel als EHS-gebied aangewezen. Het grootste deel behoort tot het grondgebied van de provincie Drenthe, die na enige aarzelingen ‘nu stevig voorop is gaan lopen’, volgens Herman Sips.
‘Alle neuzen staan de goede kant op’, vertelt hij vanaf zijn hoge zetel op de oude tractor.
Eigenlijk hebben de ideeën tot aan de A7 dezelfde inhoud als die van het plan Van Veen tot Zee, dat enige tijd geleden door de gezamenlijke natuurorganisaties is gepresenteerd. En in Groningen kan dit plan verder worden voortgezet. De inrichting van de Lettelberterpetten aan de noordzijde van het Leekstermeer is daar een voorbeeld van.’
Er zitten natuurlijk nog veel haken en ogen aan. Hij wijst op een paar boerderijen. ‘Die moeten omkaad worden, anders krijgen de bewoners natte voeten, maar er is ook al een enkeling die zich vrijwillig wil laten uitkopen. De grondverwerving kan via de landinrichting gebeuren, de bergingsinrichting wordt gefinancierd door het waterschap met onder meer subsidie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat die we onlangs toegezegd hebben gekregen, en de uitvoering kan door de natuurterreinbeheerders gebeuren. Boeren kunnen hier niet blijven, tenzij ze in een reservaat willen boeren. Maar in het algemeen geldt dat zowel de landbouw als de stedelijke gebieden een voorspelbaar waterniveau willen en dat krijgen ze nu juist dankzij de opvang van de neerslagoverschotten in de natuurreservaten.’
En nog eens met onverholen trots: ‘Vanaf 2008, als de EHS en de waterberging hier gerealiseerd zijn, zullen we opnieuw een schitterend dynamisch beekdalsysteem hebben met een zee van ruimte voor water, planten en dieren en met zelfs weer kans op veenvorming. Een wetland van formaat.’

Trefwoorden