Hoe bouw je eengezinswoningen aan multifunctioneel water: water dat gelijktijdig functioneert als waterberging en recreatievijver en ondertussen ook nog eens een waardevolle bijdrage levert aan het stads- of dorpsbeeld? En hoe houd je in een waterwijk muggen en ratten buiten de deur? Aan het zo populaire wonen aan het water kleven verschillende problemen.

Op zaterdag 12 juni organiseerde Platform GRAS voor de derde keer op rij Meerdag: een jaarlijks terugkerende activiteit rond Meerstad, het nog te ontwikkelen woongebied tussen de stad Groningen en Slochteren. Dit jaar ging een groep van ruim vijftig belangstellenden per boot richting het toekomstige Meerstad, want Meerdag 2004 stond in het teken van water en waterbeheer.
Water speelt sinds jaar en dag een grote rol in de ruimtelijke ordening. De verwachting is dat die rol de komende vijftig jaar als gevolg van klimaatveranderingen en bodemdaling alleen maar groter zal worden. Steeds vaker zullen perioden van een teveel aan water worden afgelost door perioden van tekort. Dat vraagt om nieuwe manieren van waterbeheer. Zo biedt de aanleg van grote waterbuffers in zowel natte als droge perioden uitkomst: eerst als opslagplaats voor overtollig water en daarna als noodzakelijke reserve. Meerstad is zo’n (toekomstige) waterberging. Maar ook elders in Nederland zijn voorbeelden te vinden van nieuwe grootschalige buffermeren.
Synchroon aan het groeiende belang van waterbeheer is er een toenemende belangstelling voor wonen aan water. Water wordt vooral gewaardeerd vanwege de recreatieve kwaliteiten, en voor steeds meer mensen is ‘een huis aan het water’ een droombeeld. Van klimaatveranderingen, bodemdalingen, periodieke wateroverschotten en -tekorten lijkt de gemiddelde Nederlander niet echt wakker te liggen. Water is vooral leuk, en water verkoopt dan ook goed.
Een en ander verklaart waarom op diverse plekken in Nederland plannen ontwikkeld worden waarin wordt geprobeerd verschillende functies van water te bundelen. Waterbuffers doen daarbij dienst als recreatiegebied, ecologische zone en woondecor, overigens vaak zonder dat de ‘waterconsument’ daarvan precies op de hoogte is. En misschien is dat voorlopig maar goed ook, want het is de vraag of de verschillende functies wel zo makkelijk samengaan. Als we de rol van water in nieuwbouwwijken niet in een breder (ecologisch) verband zien, zou het wonen aan het water namelijk wel eens heel wat minder idyllisch kunnen zijn dan gedacht.

Kijkwater

In het actuele debat over de ruimtelijke inrichting van Nederland, en Noord-Nederland in het bijzonder, kan de relatie tussen wonen en water vanuit drie interessante invalshoeken worden bekeken: een economische, een stedenbouwkundige en een ecologische. Het economische standpunt leert dat water van oudsher verkoopt. Dat gold voor het middeleeuwse Hanzenverband, waar water van algemeen strategisch en economisch nut was, maar ook voor de zeventiende-eeuwse Amsterdamse grachtengordel, waar water het particuliere belang van de ontwikkelaar-investeerder diende.
Ook tegenwoordig viert dit particuliere belang weer hoogtij. Talloze kleine en middelgrote ontwikkelaars bouwen overal in Nederland suburbane stads- en dorpsuitbreidingen aan het water. Vaak gaat het hier niet om bestaand water, maar is het speciaal voor de opgave gecomponeerd en aangelegd. Het wordt daarom ook wel ‘makelaarswater’ genoemd. Water fungeert in dit soort uitbreidingen als een toegevoegde waarde aan de (standaard)woning, zelfs al zijn de oevers ontoegankelijk en is het water te ondiep om te bevaren. Het is kijkwater. In de verkoopbrochure van de makelaar is water het sausje dat de woonomgeving moet doen uitstijgen boven de kwaliteit van de gemiddelde Vinex-wijk.
Ook vanuit de stedenbouwkundige discipline beschouwd is de relatie tussen wonen en water niet nieuw. In de Middeleeuwen werd water puur pragmatisch ingezet als onderdeel van de stedelijke verdediging. Vanaf de zeventiende eeuw werd de relatie in toenemende mate ook esthetisch van aard. Dat wil zeggen dat met alle stedelijke componenten (straten, pleinen, parken, bebouwing en water) een totaalconcept werd gecreëerd. Binnen dat concept speelde niet alleen het stadsbeeld maar ook de stedelijke waterhuishouding een centrale rol. De Heemraadsingel in Rotterdam is een goed voorbeeld van een dergelijke architectonisch-urbanistische en waterstaatkundige eenheid. Centraal in dit symmetrische profiel ligt de singel met aan weerszijden brede groenstroken – soms ingericht als flaneerzones – de rijwegen, brede trottoirs en direct daaraan de grote, massieve gevelwanden. Het is een voorbeeld van de klassieke Nederlandse waterstaat die zowel pragmatiek als esthetiek bedient.

Integrale grandeur

Op dit moment staan stedenbouwkundigen en architecten voor een andere opgave. Ze worstelen met de vraag hoe de grote behoefte aan eengezinswoningen, veelal in een suburbane omgeving, te combineren is met het verlangen naar het idyllische wonen aan het water. Het makelaarswater is echter een vluchtig, ruimtelijk weinig interessant antwoord, vooral doordat water hier slechts een esthetische toevoeging betreft. Daarmee staan de waterwijkjes ver af van de integrale grandeur van de Heemraadsingel of de Amsterdamse grachtengordel. Bovendien bieden ze geen oplossing voor die andere grote opgave: het groeiende belang van intelligent waterbeheer. Want in het dicht bebouwde Nederland ontkomen we er niet meer aan om ook in stedelijk gebied opslagcapaciteit te genereren.
Om weer op één lijn te komen met de rijke waterstaatkundige traditie zou de vraag dan ook breder gesteld moeten worden: hoe bouw je eengezinswoningen aan multifunctioneel water; water dat gelijktijdig functioneert als waterberging en recreatievijver en ondertussen ook nog eens een waardevolle bijdrage levert aan het stads- of dorpsbeeld? In reactie hierop betoogde eco-consultant Jan Doevendans, een van de sprekers tijdens Meerdag 2004, dat de bebouwde omgeving
minder zou moet worden versteend zodat ook hier ruimte ontstaat voor het vasthouden (en bergen) van schaars zoet water. Want al bestaat ruim 70 procent van het wereldoppervlakte uit water, slechts 2,5 procent daarvan is zoet. En van dat zoete water zit weer 80 procent vast in de poolkappen en circa 5 procent onder de grond. Eigenlijk kunnen we op dit moment dus maar 0,01 procent van de totale waterhoeveelheid aanwenden voor leven en wonen. De huidige perioden van overschot doen ons dat wel eens vergeten.
In feite komt Doevendans’ pleidooi neer op het herstellen van het natuurlijke waterverloop als alternatief voor de huidige vlotte afvoer van (overtollig) water via het riool. Dat kan door het verzachten van oevers, de aanleg van nieuwe plantsoenen en het gebruik van absorberende materialen in de (wegen)bouw. Dergelijke maatregelen vertragen de waterafvoer en zorgen voor een betere balans in de waterhuishouding.

Lagenbenadering

Hoewel er de laatste tijd veel over de nieuw integrale opgave wordt geschreven laat een echt bevrijdend antwoord nog enigszins op zich wachten. Goede ideematige aanzetten zijn er zeer zeker. Zo introduceerde Dirk Sijmons, de huidige Rijksadviseur voor het Landschap, in 1998 zijn ‘lagenbenadering’ waarin een bepalende rol is weggelegd voor de waterstaatkundige toekomst van Nederland. In een artikel voor het blad Oase zegt hij hier het volgende over: ‘Zowel binnen het stedelijk netwerk als daarbuiten… [kan] het samengaan van water-, natuur-, en recreatieve programma’s […] nieuwe betekenissen en nieuwe programmatische hybriden opleveren. Deze kunnen op hun beurt resulteren in een vernieuwd en levend cultuurlandschap waaraan het stedelijk netwerk de kwaliteit van de leef- en werkomgevingen kan ontlenen.’
Het klinkt veelbelovend. Toch zijn er tot op heden nog nauwelijks ruimtelijke alternatieven voorhanden voor de bouw van de in zichzelf gekeerde wijkjes aan artificieel aangelegde en vormgegeven stukjes water, gepositioneerd aan de rand van stad en dorp. Zelfs projecten als Meerstad en de Blauwe Stad, waarin expliciet wordt gestreefd naar het samenbrengen van wonen, water, recreatie en natuur, veranderen daar nog weinig aan. De functies worden hier nog vrij abrupt samengevoegd, zonder dat de onderlinge samenhang echt goed wordt uitgewerkt.

Ecologische balans

Dat het werkelijk bevrijdende (ruimtelijke) antwoord nog ontbreekt, heeft onder meer te maken met het feit dat veel plannenmakers nog voorbij gaan aan de ecologische implicaties van wonen en recreëren aan het water. De combinatie wonen en water leidt namelijk lang niet altijd tot een aantrekkelijke woonomgeving. Zo heeft ondiep makelaarswater op verschillende plekken in Nederland een indrukwekkende kweekvijver opgeleverd voor muggen die het idyllische zomerse buitenleven tot een ware hel kunnen maken. Elders zorgen hoge, rechte en goed gemaaide oevers voor een waar eldorado voor de muskusrat. Ook bij wonen aan waterbuffers liggen er ecologische gevaren op de loer. Zo bevatten waterbergingen vooral stilstaand water. Ze worden slechts af en toe doorgespoeld en zijn dientengevolge eveneens een ware broedplaats voor insecten. Daarnaast kennen ze weinig variatie in diepte, hetgeen het ontstaan van een stabiel en evenwichtig ecosysteem bemoeilijkt.
Meer diepte, of tenminste het aanleggen van diepere geulen, had bij het makelaarswater kunnen zorgen voor een betere balans. Dieper water betekent immers ook kouder water, en daarin gedijen muggenlarven aanmerkelijk minder goed. Bovendien stimuleert dieper water de doorstroming, zelfs in relatief stilstaande buffers, en biedt het kansen voor vissen en vogels – nog altijd de meest effectieve muggenverdelgers. En wat betreft de rat ligt de oplossing in een goed aangelegde natuurvriendelijke oever met een zeer flauw verloop. Daar heeft de muskusrat geen kans om z’n burcht te graven.
Volgens Jan Doevendans is de ideale woonwijk aan het water dan ook een wijk waar de mens kansen creëert voor, en vervolgens opgaat in en profiteert van de ecologische balans. Dieper water en natuurlijke oevers, waartegen het water niet klotst maar kabbelt tussen het ruisende riet, kunnen de woonidylle (vervol)maken. < Literatuur
F. Hooimeijer, ‘Water terug in de stad. Over de
cultuurhistorische betekenis van herstelde
waterstructuren’. In: S&RO 2003-4
M. de Hoog, D. Sijmons en S. Verschuren, ‘Herontwerp van het Laagland’. In: Het Metropolitane Debat, Bussum 1998
D. Sijmons en L. van Nieuwenhuijze, ‘Contouren
in aqua scribis?’ In: Oase 60 (2002)

Bregit Jansen en Peter-Michiel Schaap zijn als
projectleider werkzaam bij Platform GRAS in Groningen.