Rond 1947 bestond eenderde van de woningen op het Groningse Hoogeland uit maximaal twee kamers. Een speciale commissie werd in 1953 belast met het opruimen van deze ‘krotten’. In de Burgemeester Brouwersstraat in Garnwerd stonden twaalf woningen op de nominatie om afgebroken te worden. Uiteindelijk werden het stijlvolle huisjes.

In 1955 verscheen in Het Vrije Volk een reeks artikelen met de titel ‘Hoogeland-krottenland’, waarin de slechte woonsituatie op het Noord-Groningse platteland werd beschreven. ‘Op een zwerftocht door een der dorpen op het Hoogeland, en we hadden niet eens het slechtste uitgekozen, zijn we toestanden tegengekomen, die waarlijk ten hemel schreien. We troffen in een “huis” een jonge vrouw. Ze was op een betonnen vloertje onder een afdakje aan de was. In de huiskamer stond aan de ene kant van de tafel een tweepersoons bed, aan de andere kant een kinderledikantje, daar tussenin een kinderwagen. Dat betonnen vloertje en die ene kamer, die moet dienen om er te “wonen”, te eten en te slapen, was de hele woning. Meer ruimte was er niet. Het kinderbedje stond bovendien voor de schoorsteen. (…) Bultige muren, scheuren, verzakte kozijnen. Dat is het wat men ziet als men de proper geschilderde huizen op het Hoogeland wat dichterbij bekijkt. (…) Het is buiten elke twijfel dat de krotten moeten worden opgeruimd.’
‘Krotopruiming’ was in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw een gevleugeld woord. Een van de neteligste problemen die de politiek in die tijd bezighield was de volkshuisvesting. Niet alleen was er een enorm tekort aan woningen, maar Nederland telde omstreeks 1955 ook nog eens zo’n 145.000 krotten, dat was zes procent van de woningvoorraad. Onder een krot verstond men: een voor bewoning ongeschikte en niet meer te verbeteren woning. Het ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting was al direct na de Tweede Wereldoorlog begonnen met het in kaart brengen van het aantal woningen in Nederland ‘waarvan het voortduren van de bewoning niet langer verantwoord is’. In 1953 werd een speciale commissie, de Commissie Krotopruiming en Sanering, belast met het bestuderen van het krotopruimingsvraagstuk en het zoeken naar middelen ‘om deze zere plek in onze volkshuisvesting weg te nemen’. Slechte sanitaire voorzieningen, onvoldoende bescherming tegen het klimaat en minimale afmetingen waren volgens de commissie de hoofdkenmerken van de krotten op het platteland. Ruim tien procent van het aantal woningen in 1947 in Nederland was een één- of tweekamerwoning. Op het Hoogeland bestond één op de drie woningen uit niet meer dan twee kamers.

Napels in het klein

Met de 83-jarige Jan Balk wandel ik door het naar verluidt smalste straatje van Nederland, de Burgemeester Brouwersstraat in Garnwerd. Hij wijst me aan waar vroeger de schoenmaker woonde met zijn acht of negen kinderen. We lopen verder en komen langs de vroegere kosterswoning, waar de grootouders van Jan Balk woonden. Drie keer per dag luidde zijn opa de klokken van de kerk. Achter het kleine raampje van de kosterswoning dreef zijn oma een snoepwinkeltje.
Een barbier, een manufacturier, een visbakker, kruideniers, slagers, smeden, broodbakkers, timmerlieden en natuurlijk landarbeiders: zij bewoonden in de jaren vijftig van de twintigste eeuw de huisjes in de Burgemeester Brouwersstraat. Soms had de winkelier of ambachtsman een paar koeien op stal. Niet zelden werd een huis dat twee kamers telde door twee gezinnen bewoond. Het moet een kakofonie van geluiden zijn geweest, in en rond de huisjes en de werkplaatsen – een Napels in het klein.
In 1953 stelde de gemeente Ezinge, in opdracht van de commissie Krotopruiming en Sanering, een lijst samen van het aantal ‘slechte woningen’ die volgens het criterium van de Commissie onder het begrip ‘krot’ vielen en uiterlijk in 1960 vervangen moesten zijn. De gemeente telde negentig van dergelijke woningen. In de Burgemeester Brouwersstraat stonden twaalf woningen op de nominatie om afgebroken te worden, waaronder de kosterswoning van de grootouders van Balk.
‘Met kunst en vliegwerk, met pleister en cement poogt men de wrakke bouwsels bijeen te houden. Afkeuren? Onbewoonbaar verklaren? Dat betekent ontruimen binnen zes maanden en afbreken. Maar waar laat men het gezin, dat men uit zo’n woning haalt? Het bouwvolume op het Hoogeland, en niet op het Hoogeland alleen, is zo klein, dat van krotopruiming de eerste jaren geen sprake kan zijn’, zo werd gesteld in een van de artikelen uit de reeks ‘Hoogeland-krottenland’. De nog veelal ambachtelijke bouwnijverheid kon niet aan de vraag naar nieuw te bouwen woningen voldoen, een vraag die na de Tweede Wereldoorlog explosief was toegenomen. Daar kwam nog bij dat de provincie Groningen als gevolg van een relatief trage toename van het inwonertal maar weinig overheidsgeld kreeg toegewezen voor woningbouw. Deze twee factoren maakten dat de ‘krotten’ vooralsnog niet afgebroken werden.

Weekendhuisjes

De ‘slechte behuizing’ was, samen met een gebrek aan werk, na 1950 een belangrijke reden voor de oorspronkelijke bevolking om het Groningse platteland te verlaten. In Garnwerd en omgeving werden de woningen voor een habbekrats te koop aangeboden. Slechts een enkeling had belangstelling. In Aduarderzijl bijvoorbeeld waren bijna alle huizen te koop. Een kartonnen bordje voor het raam met daarop de vraagprijs van enkele honderden guldens was destijds in dit gehucht een bekend verschijnsel. Het was Jaap Stienstra die in 1961 op vijf te koop staande woningen in Aduarderzijl een optie nam en ervoor zorgde dat de huizen nieuwe eigenaren kregen. Een actie die hem door het toenmalige gemeentebestuur niet in dank werd afgenomen, want het beleid was op afbraak gericht, om op die manier woningbouwcontingent voor Ezinge te creëren: voor elk huis dat in Aduarderzijl afgebroken werd, mocht een nieuw huis in Ezinge worden gebouwd.
In 1965 schreef het gemeentebestuur ‘dat de toestand van de bestaande bebouwing een verregaande vernieuwing van de woningvoorraad in de naaste toekomst onvermijdelijk maakt (…) wil het dorp Garnwerd als zuivere woonkern (…) blijven bestaan’. De bouw van vakantiewoningen zou daarbij volgens het gemeentebestuur een rol kunnen spelen: ‘in het zgn. Reitdieprecreatieplan (…) wordt o.i. volkomen terecht juist voor het dorp Garnwerd een bebouwing met weekendhuisjes (zeg: tweede woonverblijven) verwacht en geprojecteerd’. In het bestemmingsplan dat in 1967 op tafel lag, waren zes vakantiewoningen gepland aan de zogenoemde Hanekamp – een streekje van arbeiderswoningen aan de noordwestkant van de Reitdiepdijk. Over het woningbestand werd in 1974 geschreven: ‘Van de woningen in de oude kern is een groot gedeelte als slecht aan te merken’, en men was daarom dan ook van mening dat, zelfs als de eigenaren bereid waren de huizen op te knappen ‘niet alles in stand [zou] kunnen worden gehouden’.

Beschermd dorpsgezicht

Ondertussen, vanaf eind jaren zestig, was de trek van de stad naar het platteland op gang gekomen. Stedelingen zochten de rust en de ruimte van de dorpen. De schrijfster Fritzi Harmsen van Beek verhuisde in die tijd vanuit het Westen van het land naar Garnwerd. Jan Balk: ‘En toen kwamen de studenten die hier voor een paar centen onderdak vonden’. De familie Dohle, Schurink en Van Wieringen behoorden tot de eerste ‘studenten’ die zich omstreeks 1970 in de Burgemeester Brouwersstraat vestigden. Ze kwamen in een straatje te wonen waarvan de huizen op de rand van onbewoonbaar waren: ‘Kavaljes waren het’. En ze troffen een gemeentebestuur dat zich minimaal inspande om de eeuwenoude panden te behoeden voor het definitieve verval. Maar de ‘import’ ging liefdevol aan het restaureren. Ze brachten de authentieke details aan en in de huizen terug die in de decennia daarvoor onder beton, asbestplaten en systeemplafonds waren verdwenen. Subsidieregelingen maakten dit herstel mogelijk en de gemeente kon niet verhinderen dat van die gelden gebruik werd gemaakt.
Geleidelijk aan veranderden de ‘krotten’ in stijlvolle huisjes. Het plan van de vakantiewoningen aan de Hanekamp was inmiddels naar de achtergrond gedrongen, maar wel was midden in de oude kern een camping verrezen. In 1978 werd een werkgroep Dorpsvernieuwing Garnwerd ingesteld, waarin gemeente en bewoners samenwerkten om een woonomgevingsplan te maken dat het historische karakter van het dorp moest versterken.
Garnwerd heeft tegenwoordig een beschermd dorpsgezicht, waarin de Burgemeester Brouwersstraat de parel is. Wandelend door het straatje kan Jan Balk me nog vertellen waar zijn oma snoep verkocht, achter welk luikje de graanzakken van de beurtschipper opgeslagen werden, waar het brood gebakken werd en waar de kruidenier zijn koeien op stal had staan. Maar de plek waar zijn vrouw opgroeide – een monumentaal vissershuisje aan de Hanekamp – werd onlangs afgebroken, ondanks het feit dat het tot het beschermde dorpsgezicht behoorde. Deze éénkamerwoning met halfsteensmuren en bedsteden was naar de huidige maatstaven onbewoonbaar. Maar maatstaven worden altijd achterhaald. In dit geval had de gemeente op zijn minst het pand tot unieke vakantiewoning kunnen bestemmen. <
Literatuur en archiefbronnen:
Provinciaal Planologische Dienst van Groningen, Enkele aspecten van de volkshuisvesting in de provincie Groningen, [circa 1960]
Gemeentearchief Winsum, stukken inzake volkshuisvesting
Groninger Archieven, jaargangen van Het Vrije Volk
Stichting Noord-Groningen, Bedreigd bestaan. De sociale, economische en culturele situatie in Noord-Groningen, Groningen 1959
Commissie Krotopruiming en Sanering, Krotopruiming en Sanering, Arnhem 1957

Trefwoorden