De Luingaweg in Bierum (Gr.) heeft een gemengde bebouwing. Blokje koopwoningen, blokje huur, een boerderij vanwaaruit nog geboerd wordt. Schuin daartegenover de voormalige christelijke basisschool, nu woonhuis. Bert Kort (18) heeft me een fiets geleend. Vanuit zijn ‘geboortehuis’ – hij werd in Den Haag geboren maar het gezin verhuisde zeven maanden daarna naar Bierum – laat hij me zien waar hij als kind speelde. Een uitgestrekt territorium, vandaar die fiets.

‘Toen ik drie was, in 1988, kwam er nieuwe riolering hier. Van die betonnen buizen waarin je verstoppertje kon spelen. Het mocht natuurlijk niet, maar daardoor werd het juist leuker. Of je ging voetballen op het Herumaplein. Spelen kon ook vlak achter de Luingaweg. Door een soort brandgang, enkele huizen verder, kom je op het voetbalveld van het dorp. Daarnaast is een bosje. Doordat de begroeiing zo dicht is, kun je nu niet meer zien dat er ergens in het midden een paar bergjes liggen. Daar crosten we altijd. Om er te komen moest je door struiken met gemeen lange doorns. Ik ben altijd nogal een wild jongetje geweest en natuurlijk kreeg ik zo’n bijna vier centimeter lange doorn in mijn linkerknie. Naar Delfzijl om die eruit te laten snijden.
Ik was, geloof ik, toen tien jaar en inmiddels vaste klant geworden van het Delfzicht-ziekenhuis. Voor mijn tiende had ik al drie keer het Delfzicht van binnen gezien. Papa zegt altijd: “In jou hebben wij flink geïnvesteerd!” Ik ben geboren met een linkerbeen dat korter is dan mijn rechter. Om toch te kunnen lopen kreeg ik een spalk met beugels. In groep vijf was het verschil tussen mijn beide benen al uitgegroeid tot drieënhalve centimeter.
Kerst 1998 zijn mijn scheenbeen en kuitbeen in het Academisch Ziekenhuis Groningen operatief gebroken, zodat in de tussenruimte nieuw botweefsel kon groeien. Een uitwendig frame hield niet alleen de breuken op zijn plaats maar er zat ook een opdraaimechanisme in. Iedere dag werd de ruimte tussen de gebroken botten een fractie wijder gemaakt. Daar groeit dan weer bot en zo wordt je been langer. Naar de uitvinder heet die hele botweefselfabriek om je been een Illizarov-fixatuur.
Zes maanden lang reed Mama mij dagelijks naar Groningen, 180
kilometer heen en terug. Nu zie je alleen nog wat kleine littekens zitten. Die maanden waren een vreselijke tijd voor mijn moeder: Oma Buist – haar moeder – overleed, een tante kreeg een hersenbloeding en ik brak datzelfde linkerbeen opnieuw. Een van mijn krukken gleed onderuit door de gladheid. Mijn linkerbovenbeen verdraaide en zei “knap”! Alles kwam toch weer goed en ik heb daarna weer gewoon gevoetbald, tot voor kort nog.
Maar mijn grote liefde is bij een boer werken. Vanwege de trekkers en alles wat landbouwmechanisatie heet. Ik was vier jaar toen ik via mijn achterbuurmeisje op een boerenerf kwam. Ik werd helemaal gek van trekkers. Binnen de kortste keren was mijn hele slaapkamer ermee bezaaid. Na school ging ik eerst altijd bij melkveehouder De Lange kijken. Zijn boerderij staat naast onze basisschool. Als je zo klein was als ik toen, mocht je nog niet echt meewerken, dus het bleef bij in het stro spelen en naar die trekkers staren. Later mocht ik bij een andere boer – Veenkamp – in de bieten, uien en aardappelen werken. Natuurlijk was dat voor geld. Veenkamp heeft naast een melkveehouderij in het dorp ook een akkerbouwbedrijf vlakbij de NAM-locatie, tegen de Eemsdijk. Met uitzicht op het bedrijf van mijn lievelingsboer, de familie Biemond, waar ik nog steeds iedere zaterdag ben. Het mooiste is pallets pootaardappelen met de heftruck in de koelcel stapelen.
Sinds half augustus ben ik niet meer thuis, ik studeer in Twente. Zelfs wanneer je daar op de campus op dertien hoog staat, kijk je nog tegen bomen aan. Hier kun je kilometers ver kijken. Als ik daar ben, denk ik aan de ijsvogels in de gracht bij Biemond. Aan de sperwers en de kiekendieven. Eigenlijk heb ik het gevoel dat ik nu twee levens leid. Door de week op mijn kamer in een Enschedese volksbuurt. In het weekend thuis en bij Biemond.
Nu we hier aan de Bierumer Maar staan met in de verte de dijk, zie jíj misschien alleen akkers, maar ik zie geschiedenis. Geschiedenis is heel belangrijk thuis. Mijn vader verloor twee ooms door de oorlog. Zijn eigen vader kwam lopend terug uit Duitsland, waar hij gedwongen tewerk was gesteld.
Iedereen denkt bij de Tweede Wereldoorlog aan de slag bij Arnhem, maar hier is april 1945 net zo hard gevochten, rond de Stelling van Nansum, het laatste bruggenhoofd vóór de Canadezen de Eems konden oversteken. Die schoten alle boerderijen plat. Bij Veenkamp reed zo maar een tank een schuur binnen. Het stikte hier van de mijnenvelden. Bij het ploegen komt er nog steeds zo vaak wapentuig naar boven dat de Explosieven Opruimingsdienst niet eens meteen verschijnt. Bij Biemond dachten ze een keer een verdroogde dooie haas in de aardappelsorteermachine te hebben. Bleek het een dikke granaat te zijn!’

Trefwoorden