Duurzaam ondernemen – tegenwoordig ook vaak maatschappelijk verantwoord ondernemen genoemd – is geen modegril, vindt Taco van den Heiligenberg van het Nationaal Initiatief voor Duurzame Ontwikkeling (NIDO) in Leeuwarden. Bij grote bedrijven bestempelt hij het zelfs als gemeengoed. Ze moeten wel. De maatschappij wordt immers steeds kritischer en mondiger. Van den Heiligenberg maakt zich sterk voor duurzaam ondernemen, en richt zijn pijlen de komende tijd op Noord-Nederland.

Het bedrijfsleven, de overheid, maatschappelijke organisaties: iedereen lijkt het begrip duurzaam ondernemen te omarmen. Recent onderzoek geeft aan dat negentig procent van de grote ondernemingen expliciet met duurzaamheid bezig is. Zestig procent van de ondernemers vindt zelfs dat een bedrijf dat het links laat liggen, op den duur geen bestaansrecht heeft. Het is snel gegaan. Vijf jaar geleden – toen Van den Heiligenberg begon bij het NIDO – was het begrip nog nagenoeg onbekend. ‘In het begin moesten we zoeken naar deelnemers, tegenwoordig verkopen we soms ‘nee’, omdat het programma vol zit. Bij grote bedrijven is duurzaam ondernemen gemeengoed’, aldus Van den Heiligenberg. Hij omschrijft duurzaam ondernemen met behulp van de drie p’s: people, planet, profit. Dus niet meer een eendimensionale kijk op de winst, maar een driedimensionale strategie op sociale, ecologische en economische aspecten. ‘Het gaat om de balans; op al deze terreinen moet een bedrijf vooruitgang boeken. Duurzaamheid is een sleutelwoord voor een gezond bedrijf dat goed omgaat met zijn mensen, waar een prettige sfeer hangt, dat rekening houdt met zijn omgeving en het milieu, en dat zinvolle producten maakt. Als NIDO helpen wij door partijen bij elkaar te brengen. Er ontstaat echt iets nieuws als je bedrijfsleven, milieubeweging, overheid en kennisinstellingen bij elkaar aan tafel zet.’

Omwonenden

Voor bedrijven biedt duurzaam ondernemen kansen, zo blijkt uit een NIDO-programma, waarbij negentien bedrijven – zoals DSM, Rabobank Nederland en Coca-Cola Enterprises Nederland BV, de afgelopen jaren ervaring opdeden met duurzaam ondernemen. Deelnemende bedrijven zagen hun investeringen vaak beloond, ook financieel-economisch. Van den Heiligenberg: ‘Het blijft niet alleen bij nobele bedoelingen in de directiekamers. Je ziet het ook uitmonden in daden. Bedrijven – zoals het Academisch Ziekenhuis Groningen – die niet afwachten, maar beslissen om zelf met omwonenden te gaan praten.’
Hij vindt dat het midden- en kleinbedrijf (MKB) aan zet is. ‘Zij zullen duurzaam ondernemen nu gaan oppakken. Waar grote bedrijven tijd hebben om vooruit te kijken, is het MKB vooral bezig met overleven. Ze hebben het vaak te druk om ver vooruit te kijken.’ Hooguit twaalf procent van het MKB heeft op het ogenblik oog voor duurzaamheid. De rest denkt er behoefte aan te hebben, maar neemt een afwachtende houding aan. Voor hen is onduidelijk waar het precies om gaat. Ander knelpunt volgens Van den Heiligenberg is de onervarenheid met samenwerken. ‘Duurzaam ondernemen draait om samenwerking; binnen ketens, met maatschappelijke organisaties, met omwonenden. Dat vergt een omslag. Ondernemers willen juist concurreren.’ Gevraagd naar de oorzaak waarom het MKB achterblijft, wijzen de ondernemers zelf met een beschuldigende vinger naar de overheid. Zij vinden dat de overheid innovatie hindert. Van den Heiligenberg geeft de ondernemers gelijk. ‘Een nieuwe weg inslaan is in Nederland heel moeilijk. Dan krijg je te maken met een zeer complexe en tegenwerkende regelgeving.’

Luxeartikel

Van den Heiligenberg gelooft in het concept duurzaam ondernemen, maar niet iedereen valt hem daarin bij. Sommigen noemen het een ‘goednieuws-show’, zoals Chris Hibbit, die onlangs op dit onderwerp promoveerde aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Hibbit doet duurzaamheidsverslagen af als ‘pr-flauwekul’. Anderen beschouwen de aandacht voor duurzaamheid als een luxeartikel, en constateren dat de trend weer inzakt, nu het minder voortvarend gaat met de economie. Ook Van den Heiligenberg hoort deze geluiden, die volgens hem meestal uit de hoek van brancheorganisaties komen. ‘Zelf merk ik geen afnemende belangstelling, integendeel zelfs. Maar sommige bedrijven worden inderdaad schrikachtiger wanneer ze krap bij kas zitten. Ze focussen zich meer op hun kerntaken. Dat is onverstandig. Juist in economisch mindere tijden kan een bedrijf zich geen schandaal permitteren. Juist dan moet een ondernemer verder kijken dan morgen, en nadenken over innoveren en samenwerken met andere partijen.’

Noord-Nederland

Sinds begin dit jaar richt Van den Heiligenberg zijn pijlen op het MKB van Noord-Nederland. Het verzoek daartoe kwam uit het veld. ‘Diverse organisaties hebben ons benaderd om een programma te starten speciaal voor Noord-Nederland. Om de behoefte te peilen en inzicht te krijgen in de wensen zat ik de afgelopen maanden met talloze partijen aan tafel. Van de provincies tot de Gasunie, van VNO-NCW tot de mlieufederaties.’ Van den Heiligenberg krijgt alom bijval, onder meer van de staatssecretarissen Van Geel van Milieu en Van Gennip van Economische Zaken. ‘Zij willen helpen om het programma financieel van de grond te krijgen. Het merendeel van de kosten wordt echter gedragen door de deelnemende partijen.’
Eén van de problemen die bij de gesprekken aan het licht kwam, is het ontbreken van afstemming tussen alle nieuwe noordelijke initiatieven. ‘Binnen de kenniswereld in het Noorden wordt momenteel ontzettend veel op poten gezet. Neem het Duurzaamheidscentrum Lauwersoog, Energy Valley, het Centrum voor Duurzame Innovatie i.o. en de Waddenacademie. Al deze initiatieven moeten wel aan elkaar worden geknoopt, anders leren mensen niet van elkaar, en ontstaat er overlap. Vervolgens moet alle praktische kennis doorstromen naar het bedrijfsleven. Ik wil bedrijven vooral concrete hulp bieden. Bijvoorbeeld door het organiseren van een middag met ondernemers, waarbij de deelnemers de volgende dag met een aantal concrete ideeën aan de slag kunnen.’

Eigenzinnige ondernemers

In Noord-Nederland valt nog een wereld te winnen voor duurzaamheid, constateert Van den Heiligenberg. ‘Het Noorden heeft een betere uitgangspositie dan de rest van het land. Hier hebben we de ruimte. Er bestaat bovendien een sterkere gebondenheid met de plek waar je woont. Ondernemers in het Noorden zijn bovendien eigenzinnige mensen, die makkelijk verder te helpen zijn.’
Het NIDO zelf sluit in Leeuwarden aan het einde van het jaar de deuren. Na een vijfjarige subsidie is een aanvraag voor een tweede termijn afgewezen. De opgedane kennis gaat gelukkig niet verloren. ‘Een paar van onze mensen vertrekt naar het nieuwe Kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), dat in het najaar in Utrecht zijn poorten opent. Anderen gaan misschien naar TNO. En ik ga samen met een collega de komende jaren door met het programma voor Noord-Nederland.’