Het is warm tot zeer warm vandaag, de negende augustus. ‘U kunt het beste in het weekend van negen en tien augustus komen’, had de havenmeester Terwal van Meppel mij aangeraden. ‘Dan liggen er schepen van de bruine vloot, die het feit vieren dat de bruggen in Meppel weer opgeknapt zijn.’ Op weg naar de havens van Meppel rijd ik vanaf Dwingeloo langs de Drentsche Hoofdvaart. Langs de oevers liggen veel motorboten; een behoorlijk aantal stoomt op naar het stroomafwaarts gelegen Meppel. De watertoren is een goed herkenningspunt aan de westzijde van dit havenstadje, waar maar liefst vier wateren samenvloeien: de Hoogeveensche Vaart, de Drentsche Hoofdvaart, de Wold Aa en de Reest. De laatste twee zijn, hoewel gedeeltelijk gekanaliseerd, van oorsprong echte stromen of diepjes. Beide vaarten zijn ooit gegraven om de geweldige ’turfreserve’ van Drenthe via het Meppelerdiep naar Zwartsluis en het Zwolsche Diep af te voeren naar het westen des lands.

Het Drentse Rotterdam

Parkeren in de schil van Meppel is gemakkelijk. Het centrum is niet ver; als baken houd ik de toren van de Hervormde Kerk aan. De prachtige vijftiende-eeuwse toren doet on-Drents aan in vergelijking met de kerktorens van de kerspelen in Drenthe. Het doet me denken aan uitspraken van Mr. A. Kleijn in zijn De Drentse Dorpen: ‘Meppel is vanouds een handelsplaats. Het was gedurende ruim zeven eeuwen dat het bestaat steeds een schippersplaats van de eerste rang. Het draagt met ere de naam van “het Drentse Rotterdam”.’ Aan de voet van de kerk ligt het Kerkplein waar verscheidene café-restaurants als biggen bij de zeug aanliggen. Een kleine levendige groentemarkt wordt gehouden onder de platanen naast de kerk. Het is al druk om een uur of tien. Zo te zien is Meppel hét koopcentrum van de wijde omgeving.

Klein-Amsterdam

Vanuit het Kerkplein verken ik Meppel. Wijde wateren komen hier niet voor. Die kunnen we meer naar het zuidwesten vinden bij de Beulaker- en Belterwijde. Van groot belang zijn de Drentsche Hoofdvaart en de Hoogeveensche Vaart geweest voor dit havenstadje. Het is voor iemand uit de 21ste eeuw nauwelijks te begrijpen dat door deze relatief smalle vaarten eeuwenlang duizenden turfschepen afzakten naar Zwartsluis. In Meppel komt de Hoogeveense Vaart aan de oostkant binnen. Aan weerszijden heten de kades Oosteinde en Gasgracht.
Vanaf die oostzijde kwam die dag een turfschip binnen door de herstelde brug. Het legde aan bij de Keizersgracht. Meppel zou je haast ‘Klein-Amsterdam’ willen noemen, want tegenover de Keizersgracht ligt de Heerengracht; met dit verschil dat deze grachten geen grachten zijn maar namen van de aanliggende kades. Op de Heerengracht staan allerlei kraampjes, met boeken over de scheepvaart en informatie over de duiksport. Er zijn een tinbewerker, een wever en een touwslager in de weer.
Stroomafwaarts langs de Hoogeveensche Vaart ligt de bruine vloot aan de kades. De schepen zijn te bezichtigen maar ‘op eigen risico en na toestemming van de schipper’, zoals op elk schip staat te lezen. Allerlei scheepstypen, vele met bruine zeilen, liggen bij genoemde grachten en het Galmans- en Zuideindigerpad: onder meer een Kaageinder, een Groningse tjalk en een Skûtsje (een kleine Friese tjalk).
Het water staat hoog in de vaart, vooral bij de sluis ter hoogte van de Mr. Harm Smeengekade. Ik loop wat heen en weer langs de schepen en maak af en toe een praatje met een schipper. Op de Groningse tjalk is een schipper in versleten jeans bezig met het tanen van de touwen. Op z’n dooie akkertje, want het is nu al zeer warm.

Geen echte haven

Nu kun je bij deze vaarten niet echt van een haven spreken, dus ik loop verder naar namen op de plattegrond van Meppel die scheepsactiviteiten doen vermoeden. Na de sluis waar net een schip wordt geschut, ga ik via Westeinde richting Meppelerdiep. Bij Westeinde liggen talrijke witte motorboten aan steigers. Het is geen jachthaven maar een soort drijvende stalling. Als een vreemde blauwe eend in de bijt ligt daar het zeilschip Odysseus tussen. Aan de overkant van dit water vloeit de Reest samen met de Hoogeveensche Vaart en het Meppelerdiep. Tussen hoog opgeschoten gras is een soort tjalk met gestreken mast te zien; een boot op het droge, een soort ark die wacht op de zondvloed.
Bij het havenkantoor aan het einde van Westeinde is een passantenhaven voor de recreatievaart. Opvallend is de volstrekte rust bij de motorboten. Onbenut, drijvend kapitaal. Ook in de Buitenhaven, waar een dertigtal motorboten aan de steigers liggen, is weinig merkbaar van activiteiten. Af en toe maakt iemand zijn schip schoon of rookt men in de kajuit op het achterdek een sigaret terwijl het poedeltje wat rondloopt. In de Schuttevaerhaven hetzelfde tafereel: geen mens te zien. Wel veel plezierjachten.
Ietwat ontgoocheld keer ik terug naar het centrum, waar meer leven is. Aan de Sluisgracht staat fier stadskorenmolen De Vlijt, waarvan de restauratie in 2001 gereedkwam. Met het water bij het Bleekerseiland en de Stoombootkade spreekt dit stukje Meppel mij het meeste aan. Achteraf bezien, is het eigenlijk niet vreemd dat ik zo weinig zeilboten zag. Voordat je een goed eind kunt zeilen moet je eerst naar Friesland of het IJsselmeer varen. De beroepsvaart heb ik alleen op de helling gezien van een scheepswerf tegenover het havenkantoor.
Een echte haven moet je in Drenthe niet zoeken. Daar is verder niks mis mee. Drenthe heeft zijn bijzondere diepjes, zoals het Anloërdiepje en het Smalbroekerloopje. Het water van die diepjes staat aan de wieg van de grotere stromen die uitmonden in havens buiten Drenthe.

Met dank aan: T.J. Rinsema te Meppel voor aanvullende informatie over Meppel.

Trefwoorden