We willen goede en veilige verbindingen. Maar tegelijk willen we weten waar we zijn: de omgeving moet herkenbaar en vooral begrijpelijk, 'leesbaar', zijn. Wegen zijn natuurlijk verbindingen, maar vormen ook herkenningspunten van huidige en voorbije ruimtelijke elementen.

Hoe romantisch misschien ook, dergelijke wegen willen we niet terug. We willen goede en veilige verbindingen. Maar tegelijk willen we weten waar we zijn: de omgeving moet herkenbaar en vooral begrijpelijk, ‘leesbaar’, zijn. Wegen zijn natuurlijk verbindingen, maar vormen ook herkenningspunten van huidige en voorbije ruimtelijke elementen. Tegenwoordig echter worden wegen steeds vaker ingericht volgens algemene, landelijk geldende richtlijnen. Daarbij wordt, zo lijkt het althans, veelal slechts een functionele definitie van een weg gehanteerd: een smalle strook grond los van de rest van het landschap, geschikt en bedoeld voor verkeer. Hierdoor is van een weg als schakel in een herkenbare omgeving geen sprake meer: in plaats van verbindend element in ruimtelijke en landschappelijke zin vormen wegen meer en meer een breuklijn in een versnipperend landschap. Maar een weg is heel wat meer! Voor de natuurwaarden van de bermen – die gezamenlijk een enorme oppervlakte beslaan – is intussen ruimschoots aandacht. Nog steeds kunnen wegen echter ook belangrijke herkenningselementen vormen, juist bij het benadrukken van regionale landschappelijke verschillen en het harmonieus inpassen van nieuwe verkeersverbindingen. Binnen de kaders van verkeersafwikkeling en veiligheid kunnen regionale en lokale wegkarakteristieken bijdragen aan een leesbaar landschap.

Abelen in plaats van iepen

Het benutten van regionale karakteristieken kan een enorme impuls betekenen in cultuurhistorische en ecologische zin. De aantrekkelijkheid en herkenbaarheid van een weg wordt vooral bepaald door de relatie tot de omgeving en dus vooral door de inrichting van bermen.
Neem bijvoorbeeld het Groninger kleigebied, dat een open en weids karakter heeft. De gemeentelijke wegen daar zijn van oudsher veelal onbeplant, met slechts toevallige begroeiing die periodiek wordt verwijderd. Het gaat hier om opgeschoten boompjes en struiken die het open karakter niet wezenlijk beïnvloeden. De provinciale wegen daarentegen zijn omzoomd met bomen, in de kleistreek veelal iepen. Hierover is terecht al veel geschreven en met de komst van iepziekteresistente iepen, zijn er weer volop beheers- en ontwikkelingsmogelijkheden. Door al die aandacht voor de iepen zou je haast vergeten dat er ook andere karakteristieke boomsoorten in het Groninger kleigebied voorkomen. De grauwe abelen langs de weg tussen Adorp en Wierumerschouw en tussen Winsum en Warffum bijvoorbeeld, geven de open ruimte een maat en sfeer die uniek is voor dit deel van Groningen. Het gebied onderscheidt zich hierdoor duidelijk van een ander kleigebied, het Zeeuwse, waar het vooral populieren zijn die het landschap kleuren.

Onveiligheid

De oude gewoonte bomen langs een weg te planten, levert groene wegen op die voor vele soorten insecten en vogels van groot belang zijn. Bermen met bomen vormen dus ook een welkome versterking van de Ecologische Hoofdstructuur. Veel paddestoelsoorten die oorspronkelijk in bossen voorkwamen, zijn tegenwoordig nog slechts in bermen met bomen te vinden. De onveiligheid die bomen langs een weg met zich mee kan brengen, wordt overigens deels gecompenseerd door het optische effect van versmalling, waardoor de gemiddelde snelheid zakt. Bomen langs een weg hebben de naam onveilig te zijn, maar wegen zonder bomen zijn dit ook.

Authentieke bermbeplanting

In de huidige situatie zijn er drie categorieën wegen met bermbeplanting te onderscheiden. Ten eerste zijn er de bestaande wegen met bermbeplanting. De provincie Groningen kent nog een redelijk aantal wegen met authentieke bermbeplanting. Een voorbeeld is de weg bij Den Ham, waar nog vele iepen staan. Door de iepziekte, het niet herplanten en andere factoren dunt het bomenbestand hier echter danig uit. Herplanten met resistente iepen of eventueel andere passende boomsoorten kost relatief weinig en levert een enorme bijdrage aan de herkenbaarheid van het landschap in de provincie.

Oorspronkelijke schoonheid

Ten tweede zijn er de bestaande wegen waar de beplanting grotendeels is verdwenen. Van dit soort wegen zijn er inmiddels nogal wat te vinden. De beplanting is door uiteenlopende oorzaken verdwenen. Neem bijvoorbeeld de Friesestraatweg, waar na de laatste grote ijzelaanval de meeste bomen zijn gesneuveld. Herbeplanting heeft niet plaatsgevonden, waardoor de weg zijn oorspronkelijke schoonheid heeft verloren. Er is weinig fantasie voor nodig om te zien dat nieuwe boombeplanting de weg veel goed zal doen. Niet alleen aanzicht en ecologie profiteren hiervan. Het forenzenverkeer op de fiets zal worden gestimuleerd: in de luwte van bomen is het goed fietsen. Ook wordt het gebied aantrekkelijker voor het toerisme en daarmee zou de Groene Kustweg opnieuw op de kaart gezet kunnen worden. Deze route heeft veel potentie als het gaat om toeristen reizend tussen Scandinavië en Zuid-Europa. Een aantrekkelijker omgeving zal een langer verblijf aanmoedigen en dus een economische impuls betekenen. Voor de Friesestraatweg geldt trouwens ook dat verantwoorde beplanting een rol kan spelen bij het omlaag krijgen van de rijsnelheid. Dat blijkt uit ervaringen in onder andere Duitsland, waar de verkeersveiligheid op dergelijke doorgaande wegen met bomen beter onderzocht is. Herbeplanting brengt zo toerisme, natuur en milieu en verkeersveiligheid bij elkaar.

Protest in Feerwerd

In de derde plaats vragen nieuw aan te leggen wegen om aandacht. Ook in Groningen onderkent men de noodzaak van nieuwe verbindingen. De geplande weg Groningen-Lauwersoog is daarvan een voorbeeld. Die weg loopt straks grotendeels door een open gebied met een grote landschappelijke waarde. De invloed op de omgeving zal derhalve aanzienlijk zijn en dat geldt ook voor de andere nieuwe verbindingen. Het is daarom heel belangrijk een nieuwe weg goed in te passen in de omgeving en daarbij gebruik te maken van lokale karakteristieken en bestaande landschappelijke en cultuurhistorische elementen. Het Belgische Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap formuleert dat als volgt: ‘Naast de ecologische meerwaarde die gecreëerd wordt, wordt er bij het opstellen van bermbeheersplannen ook sterk rekening gehouden met de inpassing van de snelweg in het omliggende landschap en dit zonder één moment de verkeersveiligheid uit het oog te verliezen. Bermbeplantingen kunnen een optische geleiding vormen of het verkeer afschermen van hinderlijk tegenlicht. Doorzichten naar de omgeving en kenmerkende landschappen vormen een referentiekader met herkenningspunten voor de weggebruiker.’ Dit uitgangspunt past dan weer prachtig in het pleidooi van de Raad voor Verkeer en Waterstaat om te komen tot een ‘groen poldermodel’, waarin breed overleg het draagvlak voor dergelijke ingrepen zou moeten vergroten.
Dat het onderwerp leeft, was dit voorjaar duidelijk te zien toen een groep bewoners van Feerwerd protesteerde tegen de kap van 89 wilgen langs de Mentaweg. Men mist daar de laanbeplanting en voelt zich minder veilig nu er geen bomen meer tussen het kanaal en de weg staan. De nieuwe weg Groningen-Lauwersoog zou dus niet alleen als tracé goed ingepast moeten worden. Met een passende bermbeplanting kan de weg een ‘logische’ infrastructurele toevoeging worden in plaats van een ‘fremdkörper’.

Kwetsbaar kapitaalgoed

Regiospecifieke wegstoffering kan dus helpen wegen beter op te laten gaan in het landschap. De provincie als belangrijke wegbeheerder met regionale expertise zou met de hierboven geschetste benadering het vervreemdend effect van grootschalige ingrepen, zoals nieuwe wegen, in het kostbare noordelijke landschap kunnen beperken. Een landschap ten slotte, dat misschien wel het grootste en kwetsbaarste kapitaalgoed van Groningen is.

De auteur is medeoprichter van het bureau Blijham & Collenteur, ruimtelijk historisch onderzoek en advies.

Trefwoorden