In dit 'zelfinterview' vertellen twee Haagse ambtenaren die zich bezighouden met vernieuwend plattelandsbeleid over hun drijfveren, ervaringen en opvattingen.

De afgelopen jaren is de landelijke overheid anders gaan kijken naar het platteland. In beleidsnota’s ging het lange tijd vooral over ‘de grond’ en nauwelijks over ‘de mensen’, terwijl zes van de zestien miljoen Nederlanders wonen en werken in het landelijk gebied. Inmiddels krijgen zaken als leefbaarheid, het makkelijker combineren van werk en zorgtaken, de sociale infrastructuur en betrokkenheid van burgers steeds meer aandacht.
Alberthe Papma en David Mol werken allebei aan de ontwikkeling van nieuw beleid voor het landelijk gebied. Papma is in dienst van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en maakt deel uit van het projectteam dat vormgeeft aan de zogeheten Agenda Vitaal Platteland. Mol werkt als adviseur bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan het thema ‘dagindeling’. Beiden zijn regelmatig ‘in het veld’ te vinden. Allebei hebben ze een deel van hun jeugd doorgebracht op het platteland in het Noorden.
‘Dat laatste bepaalt zeker je betrokkenheid,’ aldus David Mol. ‘Het piepkleine Friese dorpje waar ik geboren ben, had indertijd twee kruideniers, bakkers, kerken, schooltjes, een postkantoor, een benzinepomp, een consultatiebureau, een kapper en een cafĂ©. In de jaren zeventig verdween deze sociale infrastructuur volledig. Later hebben we deels in de stad, deels in een Noord Gronings dorpje gewoond. M’n dochter zat een paar jaar op een van de kleinste schooltjes van het land. Je merkt dan aan den lijve wat het wegvallen van voorzieningen als het openbaar vervoer betekent. Door dit alles herken je de problematiek en de ontwikkelingen van binnenuit, ook al werk je in Den Haag.’
Alberthe Papma: ‘Ik heb mijn vroege jeugd ook doorgebracht in een dorp in Friesland. En ook vanuit mijn achtergrond als cultureel antropoloog vind ik het logisch dat beleid, en dus ook plattelandsbeleid, vooral gemaakt wordt voor en zich richt op mensen. Daarom ben ik zo blij met de hernieuwde aandacht voor zaken als leefbaarheid en betrokkenheid van mensen bij hun eigen leven en leefomgeving.’

Experimenten

In 1999 startte het toenmalige kabinet de Stimuleringsregeling Dagindeling. Men had in de voorafgaande jaren gemerkt dat de samenleving onvoldoende ingericht was op mannen en vrouwen die werken en zorgtaken wilden combineren. Te weinig kinderopvang, te weinig flexibele werktijden, te weinig andere faciliteiten. In het kader van de stimuleringsmaatregel is door middel van 140 experimenten gezocht naar oplossingen. Twintig experimenten vonden plaats op het platteland.
David Mol: ‘Van het begin af aan is in nauw overleg met het ministerie van LNV aandacht besteed aan het landelijk gebied. Want te vaak vergat men in Den Haag de mensen die buiten de steden wonen. We hebben de experimenten dagindeling landelijk gebied geconcentreerd in de drie noordelijke provincies. Dat vergrootte de onderlinge vergelijkbaarheid van de resultaten.’
In deze experimenten ging het bijvoorbeeld om kleinschalige kinderopvang in dorpen, dorpshuizen die servicecentra werden, over de rol van vrijwilligers, de sociale infrastructuur, vervoer en kleinschalige werkgelegenheid voor vrouwen. Dit voorjaar zijn de resultaten bekendgemaakt. Mol vertelt wat de opvallendste uitkomsten waren. ‘Mensen weten uitstekend wat ze nodig hebben en weten veel oplossingen onderling te regelen. De betrokkenheid is enorm groot. Maar er blijken grenzen te zijn. Een vrijwilliger in het dorpshuis moet overal verstand van hebben: BTW, legionellabestrijding, boekhouden, horecawetgeving, ARBO wetgeving. Zo jaag je vrijwilligers weg. Neem die klussen dus uit hun handen.’
‘Een goede ondersteuningsstructuur is belangrijk, zodat vrijwilligers beter uit de voeten kunnen met (nieuwe) regelgeving en hulp kunnen krijgen bij bijvoorbeeld subsidieaanvragen. Het rijk kan daarin een rol spelen, maar provincies en gemeenten zijn het eerste aanspreekpunt,’ aldus Alberthe Papma.
De experimenten dagindeling hebben ook laten zien dat kleinschalige kinderopvang mogelijk is. Daar is een groeiende behoefte aan. ‘Belangrijk is dat je soms onverwachte zaken aan elkaar moet koppelen om voldoende economisch draagvlak te vinden voor een voorziening’, zegt David Mol. ‘De kleine servicecentra voor opvang en dienstverlening in een aantal Friese dorpshuizen zijn daar voorbeelden van (zie het artikel ‘Te Plak’ elders in deze special, red.). Of het dienstenloket in Wijster (zie het artikel ”t Komp veur mekaar’). Voorzieningen voor ouderen en voor taakcombineerders kunnen soms perfect samengaan. Wat afzonderlijk geen levensvatbaarheid had, kan in bundeling wel blijven bestaan. De resultaten van de experimenten maken ook duidelijk dat vraagsturing – wat willen mensen zelf – veel beter werkt dan aanbodsturing.’

Belemmeringen

In het kader van het emancipatiebeleid van het ministerie van Sociale Zaken heeft dit departement samen met het ministerie van LNV ook laten onderzoeken welke voorzieningen minimaal noodzakelijk zijn om ook op het platteland arbeid en zorgtaken te kunnen combineren. Vervolgens is nagegaan welke voorzieningen nog aanwezig zijn. Dit laatste bleek ingewikkeld. Er is weinig bekend over ontwikkelingen buiten de grote steden. Cijfermateriaal is verouderd, overheden weten nauwelijks wat mensen willen. Een goed actueel overzicht van voorzieningen in het landelijk gebied was niet voorhanden
Alberthe Papma: ‘Het blijkt sowieso dat op nationaal niveau behoefte is aan meerjarige en structurele kennis over maatschappelijke ontwikkelingen op het platteland. Wat zijn eigenlijk de maatschappelijke effecten van beleid? We spelen met de gedachte om een instituut als bijvoorbeeld het Sociaal-cultureel Planbureau te vragen periodiek een “sociale staat van het platteland” uit te brengen. Daaruit zou dan een beeld naar voren moeten komen van de sterke en zwakke kanten in de ontwikkelingen, en daarmee dus ook van de eventuele beleidsopgaven.’
Naast de experimenten dagindeling en het onderzoek naar voorzieningen ging in 1999 het zogeheten traject BANS Vitaal Platteland van start, in het kader van bestuurlijke vernieuwing. In 13 gebieden verspreid over heel Nederland zijn belemmeringen voor de sociale en economische vitaliteit in kaart gebracht. Maar er is vooral ook gezocht naar oplossingen van deze knelpunten.
‘Allereerst werd duidelijk dat het huidige stelsel van wet- en regelgeving op lokaal niveau heel belemmerend kan werken. Ook het naast elkaar bestaan van allerlei verschillende geldpotten en financieringsstromen staat vernieuwende initiatieven in de weg. Structuren zijn vaak niet toegesneden op veranderde omstandigheden of huidige maatschappelijke behoeften. Wat hebben moderne mensen nodig? Succes van beleid is in hoge mate afhankelijk van de mate waarin en de manier waarop plattelandsbewoners zelf antwoord kunnen geven op die vraag en betrokken kunnen zijn bij de oplossingen,’ zegt Papma.
Een van de conclusies vanuit BANS Vitaal Platteland is dan ook dat bij de vitalisering van het landelijk gebied institutionele belangen niet meer centraal staan, maar burgers en hun beweegredenen.

Haagse regelzucht

Zowel binnen de BANS-pilots als in de experimenten dagindeling werd de Haagse regelzucht pijnlijk duidelijk: regels die bedacht zijn ver van de kleinschalige praktijk ‘in de provincie’ en die vernieuwing alleen maar tegenhouden. David Mol: ‘Eisen voor kinderopvang houden bijvoorbeeld te weinig rekening met de dagelijkse praktijk in kleine dorpen. In experimenten hebben we soms bewust gestimuleerd om de regels maar te overtreden om aan te tonen dat met behoud van kwaliteit goede kleinschalige opvang mogelijk is.’
Wat Papma en Mol betreft moet op basis van de resultaten van BANS en de experimenten dagindeling de regelzucht gestopt worden. Het is tijd de Haagse ‘beleidsdouche’ dicht te draaien. Geldstromen moeten gekoppeld worden en subsidievoorwaarden simpeler. Het mag niet zo zijn dat een gemeente meer geld aan ambtelijke uren kwijt is om een Haagse of Europese subsidie binnen te halen en te verantwoorden, dan het bedrag dat deze inspanning uiteindelijk oplevert.
Alberthe Papma: ‘Op kabinetsniveau is afgesproken een Agenda voor een Vitaal Platteland op te stellen. Die moet inhoud geven aan de ook op Europees niveau ingezette koers van verbreden van landbouwbeleid naar plattelandsbeleid. Je ziet dat bij deze Agenda een aantal van de door ons genoemde punten terugkomt. Zo zijn LNV, VROM en het ministerie van Verkeer en Waterstaat in overleg met andere organisaties bezig met het ontwikkelen van een Investeringsbudget Landelijk Gebied, waarin allerlei regelingen gebundeld worden. Vooralsnog gaat het om regelingen die fysieke zaken betreffen. Vanuit BANS is echter aanbevolen hier een sociale pijler aan toe te voegen.’
LNV en SZW werken nu samen met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de mogelijkheid uit van een gezamenlijke Stimuleringsimpuls Sociale Infrastructuur voor het landelijk gebied. Papma: ‘We hebben gemerkt dat het heel inspirerend en vruchtbaar is om elk vanuit de eigen specifieke beleidsterreinen, invalshoeken en verantwoordelijkheden samen te werken aan het gezamenlijke doel: een vitaal en leefbaar platteland.’

Nieuw elan

Multifunctioneel centrum ’t Vlechtwerk is een kleine drie jaar geleden gebouwd in het Friese Noordwolde (3500 inwoners) naar een ontwerp van AG Nova Architecten uit Leeuwarden. Er is een indrukwekkend aantal functies in ondergebracht, waaronder het Nationaal Rietvlechtmuseum, een Vensterschool, een fluoriserend roze theaterzaal met foyer, een Wereldwinkel, een bibliotheek, een tienerhonk, het dorpsarchief en een consultatiebureau. De kosten bedroegen ruim 7 miljoen euro. De gemeente Weststellingwerf en de inwoners van Noordwolde hebben zich er gezamenlijk voor ingespannen. Het dorp, dat vanaf de jaren zestig in de versukkeling raakte door het ineenstorten van de lokale rotanindustrie, had nieuw elan nodig, vond eigenlijk iedereen. Bewust werd niet gekozen voor een gebouw met een neutrale uitstraling maar voor spraakmakende architectuur, gekoppeld aan de vroegere rietvlechtschool. De spreuk boven de hoofdingang tekent de ambitie van het centrum: ‘Ieder mens heeft het recht deel te nemen aan het culturele leven van de gemeenschap’ (uit de Rechten van de mens). Vele busjes met gemeentelijke delegaties hebben ’t Vlechtwerk in de afgelopen tijd bezocht. (AK)

Trefwoorden