Per ongeluk kwam ik in Jubbega terecht en werd prompt verliefd. Dat was nadat ik op het straatnaambordje 'Jelle van Damweg' had zien staan, om me heen keek en ontdekte: 'Goh, wat een aardige plaats is dit'.

Per ongeluk kwam ik in Jubbega terecht en werd prompt verliefd. Dat was nadat ik op het straatnaambordje ‘Jelle van Damweg’ had zien staan, om me heen keek en ontdekte: ‘Goh, wat een aardige plaats is dit’. Het kon geen toeval zijn dat ze juist hier Jelle van Dam met een straatnaam eerden, en langs de hoofdvaart nog wel. Geen toeval, maar wel een beetje vreemd. Ik wist niet dat hij ook hier timmerman en socialist was geweest.
Jelle van Dam zit in mijn hoofd sinds ik, lang geleden alweer, het boek las dat door Lykele Jansma is uitgegeven (Buitenpost, jaartal staat nergens vermeld) van de Jeugdherinneringen die Jelle van Dam op het eind van zijn leven, bij wijze van bescheiden memoires, opschreef.
Jelle van Dam was in 1857 geboren in Harkema en groeide op in een spitkeet op de hei. Hij sloot zich aan bij de socialistische beweging en schreef stukjes in het Friesch Volksdagblad over de toestanden op de Friese heide, waar hij na zijn trouwen werkte als timmerman en onbezoldigd opbouwwerker avant la lettre. In die laatste hoedanigheid werd hij in 1912 belast met een enquête naar de woonomstandigheden in De Parken op de Opender heide. Hij bracht verslag uit aan de burgemeester van Grootegast en beschreef dat als volgt:
‘Ik wou Z.E.A. eenige biljetten laten zien. Ziehier enkele vragen en de daarbij behoorende antwoorden.
Grootte der woning? 3.20 vierkante meter.
Grootte van ’t gezin? 9 personen.
Hoogte van vloer tot zolder? Zolder niet aanwezig, tot nok 2.80 meter.
Bedsteden? 1.20 meter lang en breed, waarop 9 personen sliepen, van beiderlei kunne van 1 tot 18 jaar, en de ouders.
Drinkwater? Uit de sloot, ’n eind achter de woning.
Privaat? Niet aanwezig.
Grootte en aantal der lichtramen? 2, ieder ruim 40 cm.
Muren? Heidespitten, hoog 1 meter.
Dak? Stroo.
Toen ik den Burgemeester enkele biljetten van ongeveer dezelfde hoedanigheid had laten zien en hem vroeg of die invulling zoo goed was, zei hij “Ja…ja…” en trok even pijnlijk met z’n wenkbrauwen. “Ja, die invulling is goed, maar … eh… is het daar zóó raar? Geen privaat? … Waar loopen die menschen dan om… me…”.
“O mijnheer”, zei ik, “doodeenvoudig, ze hebben ’n grootere of kleine aardhoop achter de woning, en rondom die aardhoop kunt U de bescheiden zien als bewijs dat ze nog niet helemaal verhongeren!”
Toen heb ik hem nog verteld van die vrouw die zoo weemoedig zong: ’t Is mij altijd, altijd goed.’

Stemmingsvol, sentimenteel, beetje braaf soms, beetje Biedermeier zelfs betoont zich Jelle van Dam in zijn schrijven, maar oprecht als een zondagsschilder en in een stijl die hoorde bij de tweede helft van de negentiende eeuw. Ach, hoe mooi treurig, een vrouw die zoo weemoedig zong: ’t Is mij altijd, altijd goed.
Bijna net zo gaaf doet zich Jubbega, een voormalige veenkolonie, voor tot op de dag van vandaag. Er loopt een goed onderhouden vaart doorheen, tot aan de boorden vol met water en pompeblêdden hier en daar. Het hart van het dorp is de kruising over de vaart, waar een sluis moet hebben gezeten want het witgepleisterde vierkante café op de hoek heet De Alde Slûs, nu een dancing/discotheek.
Acht affiches hangen er achter de ramen. Aankondigingen van feestelijkheden in Jubbega: touwtrekken, kleintje Turfpop in de tent bij café De Turf, Turfpop in de Expansiehal met optredens van De Skavers en De Boswachters, live-concert in buurtcentrum De Stoater van Sandusky (‘rootsy garagerock met een country touch’), een optreden van de Nederlandse topartiest TJEERD, ‘gratis toegang en legitimatie verplicht’.
Jubbega heeft een hertenkamp, een wandelbos, en rond de kruising verrassend veel middenstand. De meeste winkels bevinden zich aan de Jelle van Damweg, want zo heten allebei de zijden van de vaart in het midden van Jubbega. Dit is tegelijkertijd ook het enige minpunt van Jubbega. Zoals in veel voormalige veenkoloniën heeft men ook hier de vaart in het hart van de plaats afgedamd om er parkeerterrein (voor de winkels) van te maken en de weg er – hoe speels – zigzaggend doorheen te laten lopen. En er sierbestrating aangelegd, sierpaaltjes geplaatst (om parkeren op de stoep tegen te gaan) en sierlantaarns in wulpse bloemenvormen opgericht – en alles in een menierode kleur.
Het had allemaal nog veel erger gekund, opzichtiger, dat is waar, maar zonde blijft het. Temeer daar het in de rest van het dorp zo aangenaam rondkijken is dat je je betrapt op de gedachte je er thuis en op je gemak te voelen. Dat komt doordat Jubbega door de tijd heen een organisch geheel gebleven is en doordat – dankzij welke omstandigheden ook – de geëxpandeerde welvaart zich niet in luxe verbouwingen van de authentieke huizen langs de vaart heeft willen demonstreren.
Jubbega is een wonder van bescheidenheid en goedwillendheid, zoals ook Jelle van Dam was, en van esthetisch bewustzijn, zoals ook Jelle van Dam was.
Die schoonheid strekt zich nog zes kilometer westwaarts uit en voorbij de negentiende wijk (negentiende!), langs een vaart waar je aan weerszijden ver weg kunt kijken over afgeveend weidelandschap. En sterft dan na een haakse bocht naar Donkerbroek, halverwege de Kapellewei, nogal lullig bij een enorm bio-boerenbedrijf.
Om een beetje te huilen zo mooi is het allemaal en ik haast me naar huis om te kijken wat Jelle van Dam in Jubbega voor goeds heeft gedaan dat ze hem daar eren met een straatnaam in het hart van het dorp.
Blijkt hij Jelle Dam te heten.
Wat moet die dan een goed mens geweest zijn dat zelfs een bijna naamgenoot de wereld zo mooi maakt.

Trefwoorden