De woningen van de Friese adel, de stinsen en staten, sneuvelden bij bosjes in de tweede helft van de achttiende en in de negentiende eeuw. Ze waren onpraktisch en in onderhoud te kostbaar geworden. Intussen neemt het aantal kasteeltjes weer toe: sinds 1980 doemen hier en daar nieuwe stinsen en staten op.

Het is een nieuwe trend om in de buurt van steden landgoederen te scheppen. In Zuiderburen bij Leeuwarden is er ruimte voor gereserveerd en architect Auke de Vries uit Drachten maakte hiervoor een impressie. Smaakvol en pikant, eigentijds en met een vette knipoog naar het verleden. Helaas hoor je niets meer over dit plan. Landgoederen spreken in Fryslân – en ik geloof ook elders – nauwelijks aan.
Bij projectmatig bouwen lijkt het iets beter te gaan. Bij Oranjewoud zijn in twee lange vleugels clusters van elk 27 herenhuizen gebouwd. Ze ogen door de royale tuinaanleg een beetje als een landgoed maar in feite zijn het rijtjeshuizen. Het vorstelijke paleis van Henriëtte Amalia, weduwe van stadhouder Ernst Casimir II, dat hier tot begin negentiende eeuw vlakbij stond, is geen inspiratiebron geweest. In de folders wordt gesproken over ‘een vleugje Versailles’. Dit komt neer op decorarchitectuur met een confetti van diamantkoppen en buitenissige zwanen dan wel een woud van obelisken op de daklijst. Architect Sjoerd Soeters heeft zijn best gedaan om opzien te baren maar historisch en geografisch is het helemaal misplaatst. Ongeveer de helft van de woningen is nu verkocht.

Allingawier: kitsch

Er bestaan ook mensen die een kasteel voor zichzelf en hun allang niet meer adellijke familie willen scheppen. Voor het Friese platteland komen we dan uit op een middeleeuwse stins of een state uit wat later eeuwen. Deze ontwikkeling is in het midden van de jaren 1970 begonnen, toen een vooraanstaand bouwondernemer gespecialiseerd in restauraties, begon met het omtoveren van een fraaie burgerwoning bij Allingawier tot een state. Deze Yde Schakel, als geen ander op de hoogte van de hoogtepunten van de Friese bouwkunst, schiep voor zichzelf een ideaalbeeld van een state met traptoren met ui-vormige bekroning, verrijkt met vlechtingen in het metselwerk van de commandeurshuizen uit de kuststreek en allerlei andere verfraaiingen die hij overal in Fryslân had aangetroffen. Als restauratiespecialist wist hij dit ook ambachtelijk tot in de details uit te voeren. Intussen is de state uitgebreid met een grote duiventil, een stinspoort (met een traptoren naar de duivenzolder!) en een buitenmaatse oprijlaan met allerlei Schmuck. Tezamen straalt het een vergelijkbare sfeer uit als Heringastate, ook wel het Poptaslot genoemd, in Marssum, in Fryslân de mooist bewaarde state uit de zestiende eeuw. Dat is kennelijk de bedoeling geweest en daar zit ‘m ook het probleem.
De state, die van de nieuwe kasteelheer de naam Allingastate kreeg en door anderen Kitschemastate wordt genoemd, suggereert een historisch monument te zijn, maar is nep, namaak. Het is, hoeveel bewondering je voor de vakkundige ambachtelijkheid ook op zou kunnen brengen, van een onwaarachtigheid die nooit toegestaan had mogen worden. Dat klemt temeer omdat de valse state heel prominent op een redelijk druk bezochte nostalgische toeristenroute in de westelijke kuststreek van Fryslân ligt, de Aldfaers Erfroute. Hierdoor wordt het misverstand vergroot. Eén grote troost: het schaamgroen om het state-erf groeit als kool. Als de overheid een eeuwigdurend kapverbod instelt, bedekt die mantel der liefde deze schande en lijkt het toegangshek aan de weg slechts een aanstellerige entree naar een eendenkooi of zo.

De Blesse: geestig

Heel anders is het met de burcht aan de Fries-Overijsselse grenzen. Tussen de Blesse en Blesdijke verrijst een pseudo-middeleeuws kasteel van het model Fulco de Minstreel. Bouwheer Gregorius Halman, die van beroep kostuums, en dus ook nagemaakte historische kleding verhuurt, leek zo’n kasteel wel een aardige ‘setting’. Hij heeft een passende naam gevonden: Olt Stoutenburch. Stout betekent niet alleen ondeugend; in oude teksten wordt vaker kloek of driest bedoeld. Het bouwen in de terugwerkende krachtstijl deugt van geen kanten maar gebeurt wel legaal; de gemeente zag er de lol van in en heeft ex artikel 19 een bijzondere bouwvergunning verleend. Terecht, want al klopt het niet, van het geestige bouwsel spat wel bijzondere verbeelding – een tot werkelijkheid groeiende stereotypische burcht als van de Kruisridders – en heerlijke gedrevenheid. Halman doet alles zelf en ontwikkelt zich tot een goed ambachtsman.
Het is een vierkant bouwsel met flinke ronde hoektorens en nu al van een behoorlijke hoogte. Er komt nog een hele verdieping bij ook. Het wordt een complete burcht met ridderzaal, kapel, kelders en dus kerkers en andere passende functies, zoals dat bij middeleeuwse burchten hoort in ons collectief geheugen. Het kasteel is opgetrokken van oud baksteenmateriaal en heeft dus al patina. Er klopt natuurlijk geen barst van, want toen burchten van dit type werden gebouwd, waren er geen stenen in waalformaat. Het sleetse materiaal en het hele gebouw prikkelt wel degelijk het zintuig voor de tijd. De binnenmuren zijn al flink gevorderd. Van de buitenmuur zijn alleen de contouren van het basement zichtbaar. Dankzij het spontane metselwerk van de binnenschil oogt de burcht prachtig, als een omgekeerde ruïne. De bouwridder, zou er nu eigenlijk mee moeten stoppen. Gevreesd moet worden dat het huidige romantische beeld straks bij de afbouw door te keurig metselwerk om zeep wordt gebracht. Olt Stoutenburch is nu op z’n mooist.
Halman weet dat zijn kasteel weinig met de historische werkelijkheid te maken heeft, maar alles met een sterke verbeelding, een droom van het middeleeuwse kasteel. Het kan de bezoeker plezierige kriebels bezorgen. De ligging in het dichte bosschage deugt evenmin, want een kasteel, zeker een burcht, moet vrij schootsveld hebben. De verrassing is wel des te groter. Zo’n theatrale setting verdient Olt Stoutenbugh.

Bears: ingetogen

Uniastate in Bears is in het midden van de negentiende eeuw gesloopt en kon aan het einde van de twintigste eeuw op een buitengewoon eigengereide wijze gereconstrueerd worden. De state is waarschijnlijk in het midden van de vijftiende eeuw gesticht, een gebouw op L-vormige grondslag met een slanke traptoren in de oksel van de vleugels. Het poortgebouw is vrij zeker in 1616 gebouwd van kleine gele steen. De topgevels kregen een rolwerksilhouet en boven de zoldervensters kwamen gimmengaten, gaten voor duiven. Boven de poortdoorgang zijn gevelstenen geplaatst met de wapens Tyara en Buygers, families die op de state hebben gewoond. De charmante poort is na de sloop van de state een beetje verloren in het landschap blijven staan, buiten de noordwestelijke rand van het kleine dorp.
De contouren van de state zijn onlangs na archeologisch onderzoek – waarvan de bezoeker op een voorlichtingsbord kond wordt gedaan – op het heringerichte, ruime terrein van de state herplaatst om een indruk te geven van hoe het gebouw er in grote lijnen uitzag. Dat is op initiatief van gemeente Littenseradiel naar idee en ontwerp van beeldend kunstenaar Beb Mulder gematerialiseerd in een stalen skelet. Droog, zonder opsmuk, maar wel transparant. Wel zijn trappen van eenzelfde stalen transparantie binnen de contouren van de state geplaatst om beklimming van de structuur mogelijk te maken, een belvedère. Er is een stichting voor opgericht die met het verzamelen van overheidsbijdragen en subsidies van allerlei fondsen het plan financieel uitvoerbaar maakte. In 1998 is dit monumentale en smaakvolle en tot de verbeelding sprekende staketsel geopend. Presentaties bij state en in de kerk hebben het sindsdien tot een aantrekkelijk, ingetogen toeristisch reisdoel gemaakt dat Michelin-sterren verdient.

Mirns: hybride

In het lage land achter de dijk tussen het Mirnser en Roode Klif is ook een stins verrezen, een nieuwe. Vanaf de hoge keileemruggen en de oude Zuiderzeedijk (de Wieldijk) lijkt de torenstins met bijgebouwen heel vredig in de weidse kom van Gaasterland te liggen. De historische exoot heeft in de voorbereidingen stof doen opwaaien: is het afkeurenswaardige namaak of juist een te prijzen nieuwe prikkel? Nu hij bijna afgebouwd is treedt de aftakeling al in. De tijd is onbarmhartig: de storm van 27 oktober 2002 heeft rond de Wielstins (zo noem ik het naamloze geval voor het gemak) behoorlijk huisgehouden. Zeker een derde van de pannen is naar beneden gekomen en niemand kijkt intussen naar de stins om. De opdrachtgever is in ernstige financiële moeilijkheden gekomen en houdt zich gedeisd. De pas gebouwde stins vervalt zo tot ruïne.
Het complex ziet er aardig uit, de ligging is eveneens mooi, maar gebouw en situering deugen niet. Ruud van Grieken, de bouwheer, is de bedenker van dit historisch plagiaat; de betrokken architecten: eerst Ben Dekker uit De Hoeve en later Auke de Vries uit Drachten, gaan niet vrijuit als het om de schuldvraag gaat. De Wielstins verwijst sterk naar het verleden, maar heeft ook eigentijdse kenmerken. Ze behoeden het bouwsel in redelijke mate voor nostalgie en kitsch.
Het stinscomplex is gebouwd op een plek waar een bouwvallige boerderij stond. Maar een nieuwe agrarische nederzetting was niet het perspectief; een landheerlijk goed was de bedoeling. Dat mocht eigenlijk niet en het heeft veel gehannes gegeven. Het eerste plan werd te nostalgisch gevonden en de stinsheer moest er in overleg met architect Auke de Vries een moderne draai aan geven. De Vries heeft het complex als ruimtelijke compositie en in de detaillering in eigentijdse vormen gekneed, maar de opdrachtgever heeft er slechts even naar geluisterd met als resultaat: een hybride bouwsel dat het midden houdt tussen een namaakstins en een eigentijds landgoed. De forse torenstins is het knooppunt van het geheel; geen uitkijkpost om de vijand te kunnen waarnemen, maar een belvedère om over de zeedijk op het water uit te kunnen kijken. Naar het westen is met een tussenlid de woning uitgebouwd en aan de oostzijde vormt het schuurgedeelte een haaks daarop staand element. Als object in de Gaasterlandse dreven is dit historisch misverstand een prikkelend element, een waardevolle aanwinst.
Op detail is het beslist minder. Alle muren zijn gemetseld van oude Friese drielingen, van geeltjes. Pseudo-historisch, ergens tussen toen en nu. Zo is het ook met de vensteropeningen: niet naar oud model, maar ook niet modern. Alles hangt een beetje tussen oud en nieuw in. Juist omdat het een uitdagend experiment is, had op meer zorgvuldigheid, meer waarachtigheid gehoopt mogen worden. Het gaat per slot om een gebouw midden in een landschappelijk waardevol gebied. Maar als modieuze ‘landgoederen’ deze richting uitgaan, lijkt de toekomst, mét een strengere begeleiding, zo beroerd nog niet.

Mantgum: fout

Heel erg ‘fout’ wordt de reconstructie van de state Hoxwier die ooit bij Mantgum heeft gestaan. Het terrein van de state is nog redelijk herkenbaar en er is, in tegenstelling tot wat gebruikelijk was, geen boerderij op gebouwd. Er is een prentje van de state bewaard gebleven, en daar is de ellende mee begonnen. Het is een pentekening van Jacob Stellingwerf, die rond 1720 Friesland doorreisde om kerken, stinsen, staten en andere monumentale gebouwen in beeld te brengen. Daar heeft hij zich buitengewoon slecht van gekweten; ze zijn onbetrouwbaar. Het resultaat is een hele stapel tekeningen waar we weinig mee kunnen; ze zijn alleen dienstig als sfeermakertjes bij historische verhaaltjes, maar kunnen beslist niet als beelddocumenten worden gewaardeerd.
Nu, plots, bijna drie eeuwen later, blijken zijn tekeningen – nu het hun uitkomt – door een paar bevlogenen ineens serieus te worden genomen. Het zou om te gillen zijn, als het niet zo zielig was. Dat heb je met dwepers: recht op hun doel af en alles kritiekloos gebruiken om het doel te bereiken. Bij Mantgum zal de state Hoxwier heel serieus naar de tekening van Stellingwerf worden herbouwd. Aan de tekening is te zien dat Stellingwerf er niet uit is gekomen: de gevel heeft een belachelijke vorm, op afstand is te zien dat het krabbeltje niet deugt. En nu doen de belanghebbenden er bloedserieus over. Het is om te janken.
Als ijdeltuiten zo’n monumentaal pastiche mogen herbouwen, zal vooral die idiote geveltop, waar Stellingwerfs magere talent hem helemaal in de steek liet, de risee van Fryslân worden. Als zijn tekening model wordt voor de reconstructie, gaat de state nergens op lijken, in elk geval niet op Hoxwier. Het gebouw wordt nog belachelijker dan Kitschemastate bij Allingawier. Het is te hopen dat de overheid en de adviesinstanties deze miskleun kunnen en willen keren. Dat is niet een kwestie van smaak, maar van heel basale beschaving.