Cornelius Onno Jellema stamt uit een geslacht van Friese en Groningse boeren en predikanten. Hij werd geboren op 9 september 1936 in Groningen.

Rutger Kopland

TIJDOPNAME

Op ’t gras vannacht zag ik mijn ouders zitten,
luchtig gekleed in voorjaarsochtendlicht;
‘k herkende hen eerst niet aan hun gezicht
maar aan hun houding, als vanouds in witte

tuinstoelen naast elkaar, hun blik gericht
verwelkomend op mij; ik kwam niet nader,
dronk het beeld in, het beeld van moeder, vader,
en achter mij groeide de toekomst dicht.

Die tuin nu wandelpark, het huis kantoor,
niets weet mij daar nog, de voetstap van vreemden
wiste door jaren heen van ons elk spoor.

En toch vannacht dat grasveld, zij daardoor
nog op hun vaste plek, nog geen ontheemden,
en wie ik werd ging in hun blik teloor.

C.O. Jellema

Uit: Droomtijd, Querido, 1999

Cornelius Onno Jellema stamt uit een geslacht van Friese en Groningse boeren en predikanten. Hij werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zijn lagereschooltijd bracht hij door in Drenthe. Hij studeerde theologie in Amsterdam en Duitse taal- en letterkunde in Utrecht. Na aanvankelijk leraar Duits te zijn geweest was hij van 1967 tot 1988 als docent Duitse letterkunde verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Cor Jellema is tot op de dag van vandaag zeer actief in verschillende sectoren van het culturele leven. Als literator verwierf hij in de loop der jaren een vooraanstaande plaats in de Nederlandse letteren. Hij publiceerde elf gedichtenbundels. De eerste, Klein gloria en andere gedichten verscheen in 1961 bij Querido, de uitgeverij die hij trouw is gebleven. Van de daarop volgende bundels noem ik: De toren van Snelson (l983), waarvoor hij de Herman Gorter-prijs 1984 ontving. In 1995 kreeg hij de Hendrik de Vries-prijs voor de verzamelbundel Gedichten, oden, sonnetten (1992). Zijn oeuvre werd eveneens bekroond met de A. Roland Holst-penning (1997). Voor het gedicht ‘Het onbegonnene’ uit Droomtijd (1999) kreeg hij een van de drie prijzen die ter gelegenheid van de eerste Dag van de Poëzie werden toegekend voor de drie beste gedichten van het jaar. In 2003 verschijnt zijn vo1gende bundel, Stemtest.
Behalve als dichter was hij ook zeer actief als criticus en essayist. Hij schreef jarenlang over Nederlandse en Duitse literatuur voor NRC Hande1sblad, Trouw en het Nieuwsblad van het Noorden. Ook moeten. zijn vele vertalingen worden genoemd, vooral van Duitstalige auteurs: Celan, Benn, Rilke, Möricke, Hö1der1in, Eckhart, om er enkele te noemen. Bovendien was en is hij een belangrijk man in de wereld van de beeldende kunst, met name in de Noordelijke regio. Cor Jellema is een veel gevraagd en hogelijk gewaardeerd spreker bij openingen van tentoonstellingen en een lucide essayist op dit gebied.

In zijn gedichten treft men eveneens zijn fascinatie voor de visuele verbeelding, de kunst van het kijken, de kunst van het zien. Er is veel ‘Noorden’ in zijn poëzie, er wordt veel gekeken naar de wereld van zijn ouders, zijn voorouders en zijn eigen jeugd. Veel gedichten roepen die wereld op en dit oproepen is doordrenkt van een groot en diep verlangen, een verlangen naar ‘oorspronkelijke hee1heid’, om in zijn eigen woorden te spreken. We zien de wereld, maar er is een onoverbrugbare scheiding tussen haar en ons. Om haar werkelijk te ‘zien’ zouden we tot die wereld moeten behoren, haar zelf ‘zijn’. In een van zijn essays schrijft hij over ‘de metafoor van het nog gezochte land, het land van volledigheid, het land waar de eenheid is hersteld tussen zien en zijn, tussen zijn en zin’. En even verder: ‘Poëzie, de magie van poëzie, lokt ons tot bijna over de grens van het zien en het zijn’. Poëzie als poging tot herstel van onze ‘onvoltooidheid’, als poging om even, voor de duur van het gedicht ‘de heelheid van het ene durende Nu’ op te roepen. En inderdaad, zo’n typisch Cor Jellema-gedicht, hiernaast afgedrukt, kan dat bij mij, dat verlangen oproepen en vervullen. Even.

Trefwoorden