De luchtfoto toont naar het noordoosten het gemiddeld drie kilometer brede duinterrein nabij West-Terschelling. Het eiland Terschelling kent het breedste en meest gevarieerde duingebied van de waddeneilanden.

De luchtfoto toont naar het noordoosten het gemiddeld drie kilometer brede duinterrein nabij West-Terschelling. Het eiland Terschelling kent het breedste en meest gevarieerde duingebied van de waddeneilanden. Van de ruim 4700 Terschellingers woont 55 % op West en de rest ‘om Oost’, dat wil zeggen ten oosten van Halfweg, nabij Hee. Het hoofddorp West-Terschelling ontstond langs de bekende in het hoge duinterrein uitgeschuurde baai. De bebouwing beperkte zich eeuwenlang tot het gebied ten zuiden van de in 1594 gebouwde vuurtoren de Brandaris en de aan de voet daarvan aangelegde oude Algemene Begraafplaats (1829). Vooral na 1960 breidde het dorp zich snel uit in noordelijke richting, alwaar in de – na 1911 – beboste duinen enkele nieuwbouwwijkjes, appartementenhotels en sportfaciliteiten verrezen. Deze uitbreidingen zijn rechtsmidden op de foto zichtbaar en hebben inmiddels een omvang bereikt die de schaal van de oude kern overtreft.

Als een diepgroen zwaard loopt het Groene Strand diagonaal over de foto en scheidt daarmee het duingebied van de Noordsvaarder (linksonder) van de oude duinen van West-Terschelling. Het fietspad ten oosten van het Groene Strand markeert de oude kustlijn. Vóór 1700 stroomde hier het Oosterboomsgat. Dit zeegat verlandde geleidelijk aan en aan de noordwestzijde ervan ontstond een wigvormige zandplaat – de Robbenplaat – parallel en vastgehecht aan de kust, op een wijze zoals die momenteel goed zichtbaar is op de noordwestpunt van Schiermonnikoog. Tussen de Robbenplaat en de oude Schellinger kustlijn lag een rede, het Mackelijk Oudt, als restant van het Oosterboomsgat. In een voortdurend en nog steeds gaande zijnd proces van omzwaaien met de klok mee verlandde het Mackelijk Oudt en verheelde de Robbenplaat met het eiland. Het ten zuidwesten van de Robbenplaat gelegen Westerboomsgat was na 1800 eenzelfde lot beschoren. Ook deze geul werd naar het eiland gedrukt door een grote zandplaat, de Noordsvaarder, die op zijn beurt tussen 1830 en 1855 aan Terschelling verheelde. Het Boomkensdiep nam vervolgens de functie van het Westerboomgat over, maar ook deze geul wordt op zijn beurt weggedrukt door een nieuwe zandplaat, de Engelschhoek.
De langgerekte laagte tussen de oude kustlijn en de Noordsvaarder raakte na de aanhechting gaandeweg begroeid. Via het ‘riviertje’ werd het de belangrijkste uitwatering voor het aanpalende duingebied. In 1910 werd het noordelijke deel met het rechtsonder zichtbare dijkje afgesloten en ontgonnen. Hoewel de gehele vallei als zodanig wordt aangeduid, zien de Terschellingers vooral het zuidelijke deel (uiterst rechts beneden, ten zuiden van het dijkje en niet zichtbaar) als het Groene Strand. Voor de Schylingers (Westerschellingers) was dit het strand bij uitstek, waarbij het Noordzeestrand voornamelijk werd bezocht bij storm en ontij (strandrijderij!) of na 1950 tijdens vakanties van eilanders buiten het seizoen – in een van de zomerhuizen bij Paal 8 of Midsland aan Zee – als de badgasten weer waren vertrokken. Gezwommen werd er in de haven!

Kroonpolders

Op de foto valt te zien dat de bebouwing van West inmiddels vrijwel tot aan het duinmeertje Dodemanskisten is opgerukt. Het meertje aan de noordzijde van de bossen en geheel linksboven, markeert het Griltjeplak. Dit is een voormalige strandvlakte die wellicht al in de zeventiende eeuw door een nieuwe zeereep werd afgesnoerd van de directe invloed van de Noordzee. Dankzij de aanhechting van de Noordsvaarder kon vanaf Paal 8 westwaarts een nieuwe zeereep aangroeien, die door het pad ten westen van het Groene Strand wordt gemarkeerd. Bij het ontstaan van de langwerpige duinenrijen en de huidige zeereep geheel linksboven hielp de mens door de aanleg van stuifdijken in de jaren twintig van de vorige eeuw een handje mee. Hier ontstonden de naar de opzichter van Rijkswaterstaat genoemde Kroonpolders. In de oude duinen ten oosten van het Groene Strand bevindt zich een aantal tuintjes met houten schuurtjes. Ze zijn als regel omheind met planken om de wind te breken en de konijnen buiten te houden. Op het relatief overbevolkte eiland vormden de daar verbouwde groenten, in de economisch moeilijke tijd die het eiland tussen 1880 en 1940 doormaakte, een welkome besparing op de voedingskosten en een aanvulling op het menu.