U vraagt zich ongetwijfeld af waarom het intieme leven van een Arctische gans, zoals de brandgans, in Noord-Drenthe moet worden bekeken in plaats van op Spitsbergen.

Ik had op het erf van de boerderij sinds 1970 een paartje brandganzen, dat trouw elk jaar een legsel van vijf, zes eieren produceerde om dat vervolgens, meestal met succes, uit te broeden. De laatste tien jaar liet ik de jonge ganzen hun vliegvermogen houden. De jongen bleven een tijd bij hun ouders en zo’n groepje vormde dan de gebruikelijke solide eenheid: de familie als hoeksteen van de samenleving. Toch bleek al gauw dat er erg veel variatie in het gedrag bestond, want sommige dieren vlogen na zes maanden uit de familie weg en andere bleven tot een volgend jaar hangen.

Vliegen en landen

Eerst was er het probleem van het vliegen. Brandganzen kunnen uitstekend vliegen maar daar is een paar weken training voor nodig. In het gebied waar ze van nature voorkomen, hebben ze weinig of geen obstakels bij het vliegen en dat bespaart hen een hoop ellende vergeleken bij de situatie tussen de menselijke bewoning. Daar zijn bomen, prikkeldraden en vooral gazen hekken een probleem. Een jonge gans die het luchtruim kiest, landt zelden in hetzelfde hok. Wil hij of zij terug, dan is uren langs het gaas lopen het gevolg, want een jonge brandgans realiseert zich pas na weken vliegervaring dat je over een obstakel heen kunt vliegen.
Een probleem dat ze echter ook op de toendra tegenkomen, is het landen. Meestal kiest de familie, als de jongen zo’n acht week oud zijn, onder het typische blaffende geluid tegen de avond het luchtruim voor tien rondjes om de kerk. Op een gegeven moment vinden de ouders het welletjes en aan hun gedrag zie je dat ze willen landen en dat doen ze dan ook vlot. De jongen houden echter bij de daling te veel snelheid en als ze dicht bij de grond zijn, starten ze door net zoals lesvliegtuigen op Eelde. Ze hebben dan nog een stuk of wat rondjes nodig om uiteindelijk de knoop door te hakken. In het begin landen ze soms nog vijftig meter van hun ouders, maar al spoedig landt de familie bij elkaar, hoewel de ouders steevast als eerste landen. Het is opvallend dat als er veel jonge en oude ganzen bij elkaar zijn, er geen problemen bij het invliegen zijn. Er wordt in een grote groep gevlogen, geleid door diverse ouderparen die aangeven hoe de wind beoordeeld wordt en in welk weiland men gaat landen.

Kip als pleegmoeder

Moeilijker hebben jonge brandganzen het die door een kip zijn uitgebroed. Als de ganzen zeven tot acht week oud zijn, heeft de kip allang genoeg van haar pleegkinderen. Het zou ook niet helpen: de kip wil wel in een boom slapen, maar kan geen rondjes om de boerderij vliegen. De jonge ganzen gaan dus alleen op stap, maar hebben geen geroutineerde ouders die meevliegen en die de windrichting goed beoordelen. Zo zie je een jonge gans met enorme snelheid proberen met de wind mee te landen, ternauwernood dichte meidoornhagen omzeilen om uiteindelijk keihard in de afrastering te duiken.
Vrij snel hebben ze het onder de knie en dan zijn het fantastische vliegers. Vooral als ze van een behoorlijke hoogte, zo’n vijftig meter, een stuk dalen. Eén of twee van de jongen gooien zich in de formatie even op hun rug en suizen zo een stukje ruggelings mee om vervolgens weer terug te draaien.

Nieuwe dimensie

Zo verdwenen langzamerhand de uitgebroede vogels van het erf en waar ze heen gingen was niet duidelijk. Ik was niet de enige die zijn jonge brandganzen liet vliegen. Bertus en Bernadien van Manen uit Vriezerbrug deden hetzelfde, maar zij voegden er een dimensie aan toe. Zij lieten hun dieren ringen door Arend Veenstra uit Westervelde. Daardoor werd het mogelijk de gangen van de brandganzen na te gaan. Ik vroeg Arend mijn ganzen ook te ringen en aldus geschiedde.
Alles wat vliegen kon verdween eigenlijk wel voor de nieuwe broedtijd, maar in 1995 gebeurde er iets merkwaardigs. Aan het eind van de eerste week van mei landden er twee paar brandganzen tussen de aanwezige geleewiekte ganzen van diverse soort in het weiland. Ze hadden geen ringen, dus ze waren niet goed thuis te brengen. Uit hun gedrag concludeerde ik dat ze ooit hier waren uitgebroed. Ze gingen direct na de landing naar de voerbakken om te kijken of er ook wat te eten was. Opvallend was de snelheid waarmee ze na hun aankomst begonnen te leggen. Binnen een week en soms na twee dagen hadden ze een nest met een ei. Daarin leken ze op hun verwanten uit de Arctis die het broedproces pijlsnel moeten volbrengen, omdat ze anders bij het grootbrengen van de jongen last van de invallende kou krijgen. Die zijn onderweg op de trek naar het Noorden al in blijde verwachting. Sinds 1995 kwamen er regelmatig paartjes brandganzen terug om te broeden, ook geringde.

Koekoeksganzen

De in mei gearriveerde paren vertonen verschillend gedrag. Sommige hebben het na drie dagen wel bekeken en verdwijnen weer. Anderen dringen zich in bij een broedend stel kleine rietganzen of strepenganzen en leggen hun eieren als een koekoek. Dit gaat natuurlijk fout, want de koekoeksmanier gaat alleen op als de gastvrouw legt en nog niet broedt. Ganzen leggen om de andere dag en als ze bij een broedende vogel inleggen, komen hun eieren zeker niet uit. Dergelijke eieren verhuisde ik meestal naar een kip, die ze dan trouw uitbroedde. Omdat zulke eieren steeds om de dag gelegd zijn en dan bebroed worden, komen ze ook een dag na elkaar uit en krijgt de pleegmoeder maar één of hooguit twee kuikens. Vooral een eenling heeft een moeilijke start en kan sociale problemen krijgen. Later bleken dergelijke brandganzen solitair door het leven te gaan. Het aanbieden van meer broedhokjes – de soort broedt hier graag in een grote nestkast – hielp niet. De koekoeksganzen bleven bij een ander leggen.

Wie het eerst komt

Veel leuker om naar te kijken zijn de solide paren die een eigen home inrichten en hun eigen eieren uitbroeden in een hokje of in een gedraaide kuil op een favoriet punt. Nest-sites zijn belangrijk. Je moet niet steeds gestoord worden bij het broeden en sterker nog, je eieren of jijzelf moeten niet opgegeten worden. Misschien daarom worden goede nest-sites ook steeds weer gebruikt. Er was bij ons midden in het land een favoriete nestplaats tegen een bos brandnetels en bramen aan. Het viel me pas op na het bekijken van foto’s van voorgaande jaren en het aflezen van de ringen dat het helemaal niet steeds dezelfde vogels waren die zo’n nest-site opeisten. Het was eerder ‘wie het eerst komt het eerst maalt’. Een stel dat er het vorige jaar zo profijtelijk had gebroed, kwam het volgend jaar twee dagen te laat en koos toen maar een broedhokje uit, omdat een ander stel hun nest al bezet had. Brandganzen verdedigen hun nest hartstochtelijk, dat wil zeggen de mannetjes doen dat. Het vrouwtje blijft zo lang mogelijk op de eieren zitten.
Gekortwiekte en geleewiekte brandganzen chargeren over de grond tegen je benen, bijten en slaan met de vleugels. Vliegende ganzen zijn echter veel gevaarlijker, want de charge is op het hoofd gericht. Toen ik eens te dicht bij een nest kwam, zag ik niet eens meer waar de klappen vandaan kwamen, want de gent sloeg meteen mijn bril af.

Hechte familieband

Hoe vormt zich een stel? In de biologie bestaat nogal eens neiging om naar wetmatigheden te zoeken ook in diergedrag, maar bij de brandgans treedt een grote variatie op in gedrag. Het ene individu is niet het andere! Overbekend is de hechte familieband van ganzen en daarnaast de macht van het aantal als het om hiërarchische kwesties gaat. En in het algemeen gaat die regel wel op. Er zijn echter agressieve echtparen die in een jaar met tegenslag maar twee kuikens hebben overgehouden. Zij vergeten de handboeken en verjagen toch een concurrerende familie met vijf jongen die ze op hun route tegenkomen.
De kinderen vertonen al als donzige kuikentjes een hele sterke wil en hebben al meteen een arsenaal aan vaardigheden. Zij bepalen in hoge mate de voedselzoekstrategie en lopen daarbij voorop, zelfs daar naartoe waar hun ouders niet kunnen volgen. Dat valt op bij grofmazig gaas, waarbij de kleine kuikens een kavel verder foerageren dan de ouders, die paniekerig heen en weer lopen, omdat zij niet bij hun jongen kunnen komen. Dreigt er gevaar, dan sprinten de kuikens terug naar hun ouders. Als ze twee dagen oud zijn, hebben ze al geleerd dat er in een voerbakje fijne korrel en gekookt ei zit en ze voeren de familie aan bij een snelle tocht naar het lekkers. Ze bedreigen, zo klein als ze zijn, kauwen en roeken die op het voedsel afkomen. Dezelfde kraaiachtigen zouden een gevaar zijn als een verdwaald kuiken ze tegen zou komen in het weiland. Met hun ouders in de rug weten ze zich kennelijk genoeg gesteund. Het net uitgekomen donskuiken, dat er zo onschuldig uitziet, kent ogenblikkelijk de familiesituatie. Mamma ken je, omdat je bij het uit het ei komen twee hele dagen warm met broertjes en zusjes onder haar hebt gezeten. Successievelijk heb je onder haar uitgekeken en je hebt haar geluid met een vorm gecombineerd. Pappa hoort er wel bij, maar je kruipt niet onder hem als het regent. Hoe weet je nou dat hij je vader is en dat die vader erbij hoort? Daar worden allerlei verklaringen voor gegeven over instincten dergelijke, maar is het niet eenvoudiger te verklaren dat vader de enige is waartegen moeder zo’n positief gedrag vertoont dat onmiddellijk door de kuikens wordt overgenomen? De vader komt bij het uitkomen van de kuikens vaak bij het nest kijken en geen enkele andere gans durft dat te doen.

Felle charges

Wanneer en hoe verlaten jonge ganzen hun ouders? Ze hebben immers zo’n sterke familieband en dan verwacht je eigenlijk niet dat die zomaar verbroken wordt. Je hoopt in het gedrag wetmatigheden te ontdekken, want een zekere stereotiep vergemakkelijkt de beschrijving. Maar niets is minder waar! Van sommige families verlaten al een of meer jongen vroeg de sociale eenheid, terwijl de rest van de jongen rustig bij hun ouders blijft tot diep in het najaar. In het najaar begint de familieband de eerste slijtageverschijnselen te vertonen. Uit de groep jongen kan er zomaar een wegvliegen (meestal een jong mannetje) om sporadisch of helemaal niet terug te keren. Die families waarvan de ouders niet kunnen vliegen, zien hun hele kroost in december met een vertrekkende familie verdwijnen om niet meer terug te keren.
Wat gebeurt er nu met families die niet uit elkaar vallen: blijven die eeuwig bij elkaar? Zo’n hechte familie blijft tot in het volgend voorjaar met elkaar optrekken en ze acteren nog steeds als één persoon bij conflicten. Zelfs paren of individuen van grotere soorten worden verdreven, desnoods met geweld. De klap voor de familie komt, als moe de nest-site kiest en inspecteert. Twee dagen voor zij haar eerste ei van het nieuwe seizoen legt, verjagen moeder (en vooral) vader de jongen van het vorig jaar. De jongen lijken perplex. Zij proberen nog naderbij te komen, maar het heeft geen zin. Felle charges verdrijven de jongen van de broedplek. Pas als de nieuwe kuikens zo’n vier week oud zijn, durven de jongen van het vorig jaar weer wat naderbij te komen en zwerven zij om de nieuwe familie heen. In de maanden daarna sluiten de oude resten van de familie zich weer wat aaneen. Opvallend is dat buren met jongen na een week of wat geen bezwaar hebben om samen te grazen, terwijl vreemde koppels die invallen fanatiek verjaagd worden.

Prille liefde

Op het moment dat vooral vader de kinderen wegjaagt, valt ook de band van de jongen onderling wat weg. Zij gedragen zich tegen elkaar niet agressief, maar ze lopen niet meer naast elkaar te grazen. Van een toom heeft bijvoorbeeld een vrouwtje zich aan het eind van de winter verloofd met een jonge gent van een ander paar. Deze leeftijdsgenoot (ook zo’n zeven maand) heeft allang laten blijken geïnteresseerd te zijn in de familie, die hij op de grond eerst niet durfde te benaderen. Maar hij is altijd mee de lucht in gegaan met zijn mogelijk toekomstige schoonfamilie. Hij trekt voor de verstoting van zijn Dulcinea door haar ouders al steeds met haar op. Je zou zeggen dat de twee verloofd zijn, want broeden zullen zij hoogstens een jaar later doen als ze geslachtsrijp zijn. Werd hijzelf nu ook zo ruw verstoten door zijn ouders? Nee, hij had zich geleidelijk uit de familieband losgeweekt. Lang voordat ouders en schoonouders rondlopen met het grijspluizige nageslacht van het nieuwe jaar, is hij al weg met zijn verloofde, terwijl de achtergebleven grote broers en zusters nog in de buurt van hun ouders blijven.

Machomethode

Dit laatste was dus het voorbeeld van een ontluikende prille liefde zonder veel opvallende gebeurtenissen. Maar het kan ook anders! Een overjarig mannetje dat een potentiële partner ontmoet, gaat niet op een afstand veelbetekenende blikken werpen, maar past de machomethode toe die andere ganzensoorten ook hanteren. Je dringt je aan het gansje op en voorkomt vooral dat ze op wat voor manier contact houdt of krijgt met andere ganzen. Dat betekent dat ze niet mag grazen met anderen en dat doe je door steeds tussen haar en elke willekeurige andere gans te gaan staan. Kortom je forceert je partner in een relatie. Dat de vrouwtjes strak begeleid worden maar daar zelf wel anders over denken, komt soms naar voren. Kan het vrouwtje wel vliegen of onder het gaas door kruipen terwijl het mannetje dat niet kan, dan blijkt zij graag alleen op stap te gaan. Het paar, dat anders zo hecht overkomt (en dat eigenlijk ook best is), blijkt een vrouwelijke partner te hebben die eindelijk even zichzelf wil zijn. Ze doet dan net of ze niet merkt dat haar man helemaal overstuur is en gillend langs het gaas loopt. Nee, op afstand controleert ze helemaal op haar gemak de kwaliteit van het gras en pas na een uur gaat ze maar weer eens terug naar haar partner, die nooit in zijn eentje zou vertrekken.

Fout beeld van je partner

Krijgen alle ganzen een partner? Om dat te weten te komen, moet je heel veel gekeken hebben naar veel verschillende ganzen in uiteenlopende situaties. Een aantal solitaire vrouwtjes circuleerde in het circuit. Ingetogen, rustige vogels, die zich niet in conflicten mengden en zich wat aan de buitenkant van een groep ophielden. En die na jaren nog steeds geen partner hadden!
Opvallend was hun afkomst: enig kind, soms met een kip als pleegmoeder. Dat laatste zou veel verklaren: verkeerde printing, heel fout beeld van je partner en zo geen succes. Een voorbeeld is nummer 7003036: als enig kuikentje van een brandganzenpaar, geringd 1996 in Vriezerbrug bij de Van Manens. In de zomer van 2001 valt ze bij mij in om te ruien; een solitair vijfjarig vrouwtje dat alle confrontaties voorzichtig uit de weg gaat. Het feit dat er juist veel mannetjes wegtrekken, zou suggereren dat daardoor een tekort aan mannetjes in de populatie zou ontstaan. Dat blijkt niet waar, er zijn ook ongepaarde genten. Het idee van sociale isolatie, enig kind zijn, wordt weersproken door een paar andere observaties.
Dat er ook ongepaarde vrouwtjes uit een ‘familie nombreuse’ komen, bewijst het volgende. Najaar 2000 strijkt er een groepje van veertien brandganzen bij ons neer, die enkele maanden blijven hangen. Er is een vrouwtje bij, dat ik kan aflezen als 7003041, geringd in 1996 uit een toompje van vijf kuikens en zij heeft geen partner! Hoewel ze bij de groep hoort, wordt ze niet vergezeld door een gent en bij schermutselingen doet ze een paar stappen achteruit. Haar zuster 7003037 is wel aan de man gekomen, maar zij niet!
Het is opvallend dat bij de groep van veertien nogal wat relatieproblemen bestaan! Er is een hecht paartje bij dat vruchteloos vijf eieren op mijn erf trachtte uit te broeden, maar dat kinderloos bleef en pas in 2001 succes had. Er is een familie met jongen bij en de rest zijn allemaal ongepaarde vogels. Toch zijn er wel mannetjes bij, maar die hebben ook duidelijk geen partner; love is niet zo vanzelfsprekend. De groep blijft bij elkaar, maar heeft onderling altijd problemen. Ze vliegen steevast met elkaar, eventueel met nog andere brandganzen, maar als ze geland zijn, gedragen ze zich steeds onvriendelijk tegenover elkaar. Dit bleek ook in meer groepen pleisteraars het geval te zijn.

Zweden

Langzamerhand kwamen er terugmeldingen van ringnummers van de ganzen van de Van Manens en mij via Arend Veenstra binnen. Gedeeltelijk waren ze met de telescoop afgelezen, bij andere waren de ruiende ganzen gevangen. Soms had de melder het geslacht bepaald. Een zesjarige gans werd gemeld van het Volkerak en dat wekt geen verbazing, want het grootste deel van de paar honderd halfwilde broedvogels in Nederland blijkt in Zuidwest-Nederland te broeden. Een ander werd teruggemeld uit de Bandpolder door J. van Kammen uit Zwaagwesteinde, die de gans in oktober 1992 speurde tussen vijfhonderd soortgenoten, waaronder ook dieren met Scandinavische ringen. Een zesjarig mannetje werd drie keer gemeld in de zomer van 1996 op verschillende plaatsen van de Jadebusen aan de Duitse kust.
Maar het meest opvallend zijn de terugmeldingen van drie mannetjes uit verschillende jaren op het Zweedse Gotland. Zij werden tijdens de rui met de kano gevangen. Hun nummers werden afgelezen en het geslacht werd vastgesteld. Men wist van de brandgans dat het in het algemeen de mannetjes zijn die van hun geboortegrond wegtrekken en dat de vrouwtjes naar hun geboortegrond terugkeren. Het is dus niet vreemd dat het alle drie mannetjes waren, maar waarom juist steeds naar Gotland en bovendien om te ruien? Eind jaren zestig vertelde de Zweedse bioloog Haakan Hallander mij dat er op Gotland een kleine populatie brandganzen broedde. Het betrof volgens hem losgelaten vogels van het openluchtmuseum Skansen bij Stockholm, die Gotland, hoewel duizenden kilometers zuidelijker dan hun natuurlijke broedplaatsen, wel aantrekkelijk vonden. Volwassen brandganzen ruien als hun jongen nog niet kunnen vliegen en de rui vindt dus plaats in het broedgebied. Nu broeden brandganzen eerst na twee jaar en ze ruien voor het eerst in juli na hun eerste winter, als ze nog niet broedrijp zijn. Daarvoor moeten ze een rustgebied hebben en het is aantrekkelijk als al aanwezige vogels aangeven, dat je er kunt verblijven. Gotland zou daarom eerstejaars ruiers uit het wild aangetrokken hebben. Het moeten Scandinavische ganzen uit het Lauwersmeergebied zijn geweest, die de Drentse ganzen mee naar Gotland namen.

De auteur is oud bestuurslid en oud columnist van Noorderbreedte.

Trefwoorden