Grote grazers zijn vaak onmisbaar in het beheer van halfnatuurlijke weidegebieden; anders krijgen de bomen en struiken de overhand en verandert het open weidegebied in een bos.

Groningen is dan wel de noordelijkste provincie, maar Drenthe ligt hoger. Dat komt door de ijstijden, die rotsblokken, zand en klei verschoven, zodat grote delen van Noord- en Midden- Nederland enorme pakketten met opgestuwd sediment kregen. Zo ontstonden bijvoorbeeld de Hondsrug en de hoogteverschillen op de Veluwe. De Hunebedbouwers gebruikten de tonnenzware keien uit Scandinavië om er hun graven mee te bouwen. Groningen en Friesland bleven echter laag. Dat was een nat veengebied, waar zo nu en dan de zee nog een laagje klei op deponeerde.
De scheidslijn tussen hoog en laag slingert zich grillig door de Noord-Nederlandse provincies. Ook in de kop van Drenthe. Wanneer je in noordelijke richting die grens passeert, kom je vanuit een besloten en kleinschalig landschap met brinkdorpen en houtsingels in het lager gelegen veenweidegebied. Open, wijds en groen. En in de verte ligt de stad Groningen.
In dat grensgebied werk boer Boer. Hij is veehouder en weidt zijn runderen op 120 hectare grond. De helft daarvan bestaat uit percelen van de Stichting Het Drentse Landschap, een kwart is pachtgrond en de rest is in eigen bezit. De veestapel bestaat uit zo’n tweehonderd Groninger blaarkoppen. Arjen Boer heeft een ecologisch veebedrijf. Dat betekent dat hij zich instelt op hetgeen het land hem biedt en dat hij geen kunstmatige middelen toepast om de productie te verhogen, zoals chemische bestrijdingsmiddelen en kunstmest. Zijn koeien staan verspreid over de vele weiden en weitjes die omzoomd zijn met houtsingels en bosjes. Veel van die graslanden zien er ruig uit en lijken totaal niet op de groene grazige weidegebieden waar de meeste Nederlandse koeien van leven. Maar daar voelt de blaarkop zich prima thuis. Die is niet zo kieskeurig en gedijt goed op een wilde weidevegetatie van grassen en kruiden.

Dubbeldoel-ras

In de jaren tachtig had Arjen alleen melktypische koeien, van het Holstein-Frisian-ras, zoals de meeste veehouders in ons land. Die leverden jaarlijks zo’n acht duizend liter melk per koe en hij zat bij de honderd beste producenten van de 1600 bedrijven in zijn melkdistrict.
Nu niet meer, want blaarkoppen geven minder melk. Het is immers een dubbeldoelras, waarbij de productie is gericht op zowel melk als vlees. Blaarkoppen zijn redelijk gespierd en het vlees is smakelijk. Het bedrijf heeft een goede klantenkring voor dit ecologisch verkregen rundvlees. Arjens vrouw Margriet Knol regelt de verkoop en hun prijzen wijken nauwelijks af van die van conventioneel vlees.
De stevige lichaamsbouw van dit ras heeft ook het voordeel dat de koe over voldoende reserves beschikt voor de groei van het ongeboren kalf, het afkalven en de melkproductie daarna. Een blaarkop verschilt daarmee duidelijk van een melktypische koe. Die is eigenlijk altijd mager en moet behoorlijk bijgevoerd worden om dergelijke prestaties te leveren.

Loopstal

De melkproductie van het bedrijf wordt verzorgd door een groep van vijftig koeien. Zij grazen in de buurt van de boerderij in Nietap, zodat ze in de melkstal gemolken kunnen worden. De melkproductie van een blaarkop is 70% van die van een melktypisch ras, maar het eiwitgehalte, en daarmee ook de literprijs, zijn hoger. De vraag naar ecologisch verantwoorde landbouwproducten is de laatste jaren sterk gegroeid, zeker na de BSE- en de MKZ-problemen. De 300.000 liter gezonde melk per jaar raakt het bedrijf dus wel kwijt.
In de winter staat het vee binnen: de melkkoeien in de boerderij in Nietap en de 150 andere blaarkoppen in Tichelwerk, een monumentale boerderij bij het Peizerdiep. Een deel van de werkzaamheden wordt daar verricht door een medewerker. Beide boerderijen hebben een loopstal. Daarin bewegen de dieren zich vrij over de met stro bedekte vloer. De mest vermengt zich met dat stro, waardoor er een vaste en structuurrijke massa ontstaat. Stalmest bevordert de bodemvruchtbaarheid veel beter dan de geïnjecteerde drijfmest uit de vele Nederlandse ligboxenstallen. Arjan verspreidt de stalmest over de 75 hectare weidegrond waar de melkkoeien grazen.

Ronde kont en afhangend kruis

Blaarkoppen zijn dus sobere runderen, die makkelijk kunnen leven van een ruige vegetatie. Maar ze zijn ook sober in de verzorging, omdat ze sterk zijn en niet veel last hebben van ziektes. Bovendien zijn er weinig problemen tijdens de geboorte van een kalf. Ze hebben een ronde kont en een afhangend kruis, verklaart Arjen. Daarom is het geboortekanaal veel natuurlijker van vorm dan bij melktypische koeien en kan het kalf er makkelijker uit. De veearts komt dus niet zo vaak.
Na de geboorte blijft het kalf op het bedrijf, dus ook de stiertjes. Die gaan niet naar de kalvermesterij, zoals dat bij melktypisch vee gebeurt. Ze worden door de dierenarts ‘ge-ost’, door met een kleine ingreep te voorkomen dat de zaadballen zich verder ontwikkelen. Ossen zijn immers rustiger dan stieren, waardoor ze langer deel kunnen uitmaken van de kudde op de onbemeste graslanden. Pas na een jaar of drie worden ze geslacht. En aan die imposante dieren te zien, levert dat aardig wat kilo’s rundvlees op.
De stieren die voor nageslacht moeten zorgen, dekken de koe op natuurlijke wijze, want kunstmatige inseminatie hoort niet echt bij een ecologische veehouderij. Bovendien is er zo minder kans op de verspreiding van besmettelijke ziekten en de stier doet het gratis.

Het Drentse landschap

Vroeger bestond het landschap in de kop van Drenthe uit veel verschillende elementen, zoals dorpen en gehuchten, landbouw- en veeteeltpercelen, bebossing en andere weinig gebruikte gronden. Dicht bij woonkernen lagen kleine stukken landbouwgrond, de essen. Deze werden bemest om de gewassen te telen waar de mensen van leefden. Verderweg lagen de weidegronden waar schapen en runderen konden grazen. Daar werd geen stalmest naartoe gebracht, dus was de bodemvruchtbaarheid van die grond niet zo groot. De houtwallen en houtsingels hielden het vee keurig binnen de wei, want er was toen nog geen prikkeldraad. En de grazende dieren hielden de graslanden open, zodat de natuur er niet weer een bos van kon maken. Het gevarieerde halfnatuurlijke landschap dat zo ontstond, bood veel ruimte voor allerlei soorten planten, bodemdieren, insecten, vogels en zoogdieren.
Om dit coulissen-landschap te herstellen en te onderhouden, streeft de Stichting Het Drentse Landschap naar een vergelijkbaar landschapsbeheer als vroeger. Daar hoort dus ook het graaswerk bij op de onbemeste weidegronden. En dat blijkt een mooie klus te zijn voor de sober levende blaarkoppen. Daarom is de stichting blij met dit bedrijf en gebruikt graag dit ras voor het beheer van hun buitengebieden.

Verschralingsbeheer

Het begrazen van een grasland zal de grond uiteindelijk armer maken, dus verschralen. Voor de meeste grassen en kruiden is dat geen groot probleem en er kan zo een soortenrijke weidevegetatie ontstaan. De productie is natuurlijk niet zo groot als die van bemeste grond, maar je krijgt wel veel plantensoorten. De vegetatie van een bemeste weide is daarentegen veel saaier. Er zijn immers maar een paar plantensoorten die daar goed van kunnen profiteren. Die groeien dan zo snel dat ze het zeker zullen winnen van de meeste andere soorten. De productie van zo’n weiland is groot, maar de soortendiversiteit is klein.
Door nu bewust een verschralingsbeheer toe te passen op de percelen van Het Drentse Landschap, wordt de weidegrond weer armer aan voedingsstoffen, en dus de vegetatie rijker aan soorten. En daarmee neemt ook de soortenrijkdom van de fauna toe. Zo ondersteunt de bodemverschraling een van de belangrijkste doelstellingen van natuurgericht beheer: het vergroten van de soortendiversiteit.
De verschraling van een weidegebied zou het snelst gaan door het regelmatig te maaien en het maaisel af te voeren. Toch is hier de begrazing door runderen beter, omdat er dan nog meer variatie ontstaat in de weidevegetatie. Net als vroeger. De grazende dieren eten immers niet alle plantensoorten, de ene plek wordt meer betreden en begraasd dan de andere en ook de mest valt niet overal. Zo creëren de blaarkoppen een ruimtelijk patroon van allerlei (bodem-) factoren, dat zijn weerslag vindt in een gevarieerde planten- en dierenwereld.
En de Groningers van Arjen Boer vinden het allemaal wel prima. Zo te zien zijn ze niet erg onder de indruk van hun bepalende rol in dit landschapsbeheer.

Biologische Bezoekboerderij

Het echtpaar in Nietap wil graag samenwerken met Het Drentse Landschap, omdat hun ecologisch bedrijf zo goed past bij de beheersvisie van de stichting. Dat dragen zij ook uit, want het hele jaar door ontvangen ze honderden belangstellenden op hun Biologische Bezoekboerderij ‘ande NieDijk’. En Het Drentse Landschap organiseert samen met hen geregeld excursies om te laten zien hoe dit landschapsbeheer in zijn werk gaat.
Zo is er een vruchtbare koppeling ontstaan tussen de veeteelt en het natuurgerichte landschapsbeheer in de kop van Drenthe; dankzij de gunstige raseigenschappen van het Groninger rund. Dus ook in dat opzicht is de blaarkop een echt dubbeldoel-ras.

Het blaarkopboek

Begin dit jaar verschijnt er een boek over de Groninger blaarkop. Het heeft als doel om dit ras op een enigszins luchtige wijze in de schijnwerpers te plaatsen. Het boek bevat informatieve hoofdstukken over de geschiedenis van het ras en het gebruik van deze runderen in landschapsbeheer. Daarnaast staan de blaarkoppen centraal in een groot aantal artistieke bijdragen van professionele schrijvers, schilders en fotografen, die speciaal voor dit boek de blaarkop als onderwerp hebben gekozen.
Van 7 april tot en met 7 mei 2002 is er een beperkte expositie van blaarkopkunst in Herberg in de Valk te Middelstum. Gedurende die periode serveert de herberg ook het Blaarkopmenu dat in het boek is opgenomen.

De Groninger blaarkop, ISBN 90 806317 3 0, Uitgeverij Kleine Uil, Groningen, www.kleineuil.nl/koeienboek .

De auteur is bioloog/ecoloog.