Ik ben nu negentien. In 1988 was ik zes. Toen had je nog zóveel kinderen in Onderdendam dat je binnen je 'eigen groepje ' kon spelen.

De vertrouwde omgeving waarin je opgegroeid bent, verlaten. Voor sommige jongeren is het nauwelijks een moment om bij stil te staan. Ze vertrekken naar elders, en zien dat gewoon als een vanzelfsprekende, noodzakelijke, volgende stap. Maar dat geldt niet voor iedereen in het Noorden. Hoe kijken jongvolwassenen van nu, aan tegen het leven in hun dorp?

Het grootste verschil in ons dorp tussen nú en toen ik klein was? De hoeveelheid kinderen.
Ik ben nu negentien. In 1988 was ik zes. Toen had je nog zóveel kinderen in Onderdendam dat je binnen je ‘eigen groepje ‘ kon spelen. Hier op het einde van de Stadsweg was je nog met nog zoveel dat je met ‘de hele buurt’ kon voetballen op het plein, tegenover ons huis, bij de openbare school De Kleine Wereld. Of we gingen naar het dorpsbos. We deden echt wat ze in de stad denken dat jeugd in een dorp doet. Het weiland in, slootje springen met de polsstok. Doen ze bij ons ook, in Groningen.

Artikel-kinderen

In ons dorp had je toen nog allerlei groepjes kinderen. Wij, ‘van het achtereind’ van de Stadsweg gingen veel om met de kinderen aan de ‘kop’ van die straat. Daar woonde een familie met elf kinderen. Het zijn ‘artikels’, dat wil zeggen, ze zijn gereformeerd vrijgemaakt. Van ‘Artikel’- kinderen wordt altijd van alles gezegd. Dat ze nooit iets mogen. Maar ze zijn juist heel vrij, vind ik. Het is daar altijd beregezellig.
‘Artikel’-kinderen hebben geen eigen school in ons dorp. ’s Morgens staan ze voor ons huis, op elkaar te wachten om samen naar hun school in Bedum te fietsen.
Nog geen tweehonderd meter van ons huis staat nog een school, De Haven, de School met de Bijbel. We speelden eigenlijk nooit met die kinderen. Of beter gezegd, zij speelden nooit met óns.
Nu, dertien jaar later, hebben kinderen bij ons veel minder keus. Ze kunnen zich niet meer zo gemakkelijk in groepjes terugtrekken. Er zijn gewoon te weinig kinderen voor zoiets.
Zie jíj veel buiten spelen? Ik niet. Je ziet nog wel kinderen buiten. Maar minder dan vroeger. Zomers skaten ze tot het donker, op de Stadsweg. Op het schoolplein hier tegenover zijn ze ook nog steeds na school bezig.
Jíj komt van de stad weg, jij denkt dat jij veel kinderen buiten ziet. Maar jij weet niet hoeveel kinderen er hier vroeger waren om mee te spelen.

Blind van tafeltennis

Sport was het altijd helemaal voor mij. Met Tommy, mijn vader, ging ik al
vroeg naar de training. Voetbal natuurlijk. Toen ik elf was, werd er een tafeltennistoernooi in ons dorp door een club uit Middelstum. Ik werd helemaal blind van dat tafeltennis. Jan Vlieg trainde die club, de beroemde tafeltenniscoach. Hij zag iets in me.
Eerst ging ik daar twee keer in de week trainen. Op dinsdag en donderdag. Toen drie keer.Toen ook op zondag, onder directe supervisie van Jan en Anne Vlieg. Die vonden dat ik met de landelijke top mee zou kunnen, dat ik echt groots zou presteren.
Ik zie het al, jij snapt niet waarom ik niet door ben gegaan.
Maar ik woon in een dorp. Ik was bang dat ik niemand meer zou kunnen zien. Al vijftien jaar, vanaf mijn vierde, ga ik om met hetzelfde clubje vrienden. Door dat tafeltennis zou ik geen tijd meer voor ze hebben. We zijn met zijn vieren, gaan heel close met elkaar om. Ik heb voor mijn vrienden gekozen en ben gaan voetballen.
Zo vaak als het kan, zoeken we elkaar op. Een vaste ploeg. Je kunt ons zien ‘hangen ‘ bij de grote Essent-schakelkast. Jongens en meiden. Gewoon wat samen kletsen en roken.
Iedereen denkt dat ‘hangen’ niksdoen is. Een keer zeiden de meiden, ‘Laten wij gaan volleyballen…’ Ik zei, ‘ Als jullie een damesvoetbalteam durven vormen, word ik jullie coach’. Láchen, maar het gebeurde wel.
Sommige mensen die ons groepje op straat zien, roepen wel eens, begint dat ‘hangen ‘ hier ook al! Maar hier kan een ouder iemand nog rustig langs ons groepje lopen, zonder dat er rare dingen gebeuren. Mijn beste vriendin is tachtig. Ik ga vaak bij die mevrouw langs. Komt, omdat mijn oma nog niet zo lang geleden overleden is.

Vetgaaf

Ik ben eigenlijk pas van school, heb nog weinig gewerkt. Momenteel zit ik bij een professioneel audiobedrijf. Eerst op de reparatieafdeling en in het magazijn zodat je de spullen waar je mee moet gaan sjouwen beter leert kennen. Nu, deels buitendienst. Vetgaaf, zo’ n grote bestelwagen onder je kont.
In feite verdien ik nog geen jaar serieus geld, heb net weer opnieuw verkering. Ik woon nog thuis maar ik wil zo snel mogelijk op mezelf. Heb me ingeschreven voor een huisje, een straat verder in ons dorp. En nu maar wachten tot zo’ n ‘bejaarden’- woninkje vrij komt.
Jij vraagt wat ik zou doen, als mijn baas in Groningen zou zeggen: ‘We verhuizen naar Emmen; jíj krijgt promotie maar je moet wel daar gaan wonen.
Ik geloof dat ik op staande voet ontslag zou nemen. Ik ga echt nooit weg uit Onderdendam!

Het kan in ons dorp ook vaak ontzettend rustig zijn. Dan kijk je steeds tegen dezelfde gezichten aan. Krijg je zo genoeg van elkaar, kun je elkaar wel lék schieten. Dat zijn momenten waarop ik ga piekeren. De groep net iets ouder dan wij, dat was vroeger ook zo’ n hechte groep. Die is nou helemaal uit elkaar gevallen. Gaat nooit meer met elkaar om. Zou het ook zo gaan met ons, denk ik dan…?’
Bijschrift
Dennis Füncke (19): ‘ Mijn beste vriendin is tachtig!’

Kees Willemen is tekenaar en publicist. Hij redigeerde in 1998 Het heilig vuur. Studenten en docentenlevens op de universiteit anno nú. Hij schrijft over film.

Trefwoorden