Moet een stadsuitbreiding compact of open worden bebouwd? Leeuwarden heeft met het ontwikkelingsplan Leeuwarden-Zuid voor het laatste gekozen. 'Ik ben in principe voor een compacte stad', zegt burgemeester Margreeth de Boer, 'en ik vind dat je een stad als stedelijke structuur moet uitbreiden. Maar ik moet ook realistisch zijn. Mensen willen graag buiten wonen en tegelijkertijd profiteren van de voorzieningen van een stad. Een gemeentebestuur heeft de taak om ook deze wensen, naast vakinhoudelijke, mee te nemen in zijn afwegingen.'

Leeuwarden is een compacte stad, in een weids landschap. Een stad die naadloos past in het beeld dat de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening oproept, wanneer hierin geschreven wordt over de ‘polen van stad en land’. Waar deze nota spreekt over het accentueren van de verschillen tussen stad en land, kiest Leeuwarden in het ontwikkelingsplan Zuid echter onder meer voor de bouw van een aantal dorpse nederzettingen in het landschap. Het gemeentebestuur hoopt hiermee in de eerste plaats koopkrachtige gezinnen terug te lokken naar haar grondgebied. Bewoners hebben namelijk geen boodschap aan stedenbouwkundige of landschappelijke overwegingen, evenmin als aan rode of groene contouren. Steeds meer mensen die het kunnen betalen, hebben er de afgelopen jaren voor gekozen om landelijk en tegelijkertijd op niet al te grote afstand van de stad te gaan wonen. Want het groen mag dan lonken, de stedelijke voorzieningen doen dat ook. Het ontwikkelingsplan Leeuwarden-Zuid speelt hierop in maar is daarmee niet af te doen als louter een marktverhaal. Het is volgens kenners bovenal een antwoord op de witte schimmel die de afgelopen jaren bij vele steden en dorpen verschenen is. Schimmel die niet alleen het aanzien van de stad, maar ook dat van het landschap in ernstige mate aantast.

Knopen

Het ontwikkelingsplan Leeuwarden-Zuid gaat uit van de bouw van zo’n zesduizend woningen, de realisatie van verschillende landschapstypen, een kantoren- en bedrijvenpark, en diverse voorzieningen. Belangrijk onderdeel van het ontwikkelingsplan is een stadsas die Leeuwarden-Zuid met de binnenstad en de rest van Leeuwarden verbindt. ‘Stedelijk’ is de beste omschrijving voor het toekomstige aanzien van deze as. De bebouwing erlangs krijgt een compact karakter en zal bestaan uit een mix van woningen, kantoren, bedrijven, een stadsdeelwinkelcentrum en andere voorzieningen. De woongebieden ten westen en ten oosten van deze as krijgen respectievelijk het karakter van een tuinwijk, een bosachtige omgeving en natte natuur. Essentieel in deze gebieden is de ontwikkeling van zogenoemde ‘knopen’: dorpse nederzettingen waarbinnen in een compacte setting gewoond gaat worden. Iedere knoop krijgt een eigen karakter en een eigen thema, in combinatie met een specifieke voorziening. De knopen vormen in ruimtelijk opzicht afgeronde eenheden en worden helder begrensd door water, bebouwing aan de rand of landschappelijke elementen. De bebouwing rond de knopen wordt in relatief lage dichtheden en binnen verschillende landschapstypen gerealiseerd.

Dorpse nederzettingen

Dorpse nederzettingen in nieuw te ontwikkelen landschappen dus. ‘Ik was het daar aanvankelijk roerend mee oneens’, zegt cultuurhistoricus Peter Karstkarel. ‘Ik ben voorstander van heel harde randen. Als je een stad verlaat, moet je plotsklaps in het landschap staan.’ Karstkarel werd enige tijd geleden door architect Gunnar Daan benaderd met de vraag of hij samen met hem de knopen uit het ontwikkelingsplan wilde visualiseren. Daan zelf zag op dat moment vooral de kansen die het plan bood: ‘De groei van de stad is een onomkeerbaar proces, dat houd je toch niet tegen. Hetzelfde geldt voor de wens van veel mensen om suburbaan te wonen. Ik heb mij afgevraagd wat erger is: de witte schimmel die al die Vinexlocaties opleveren, of kleine voorstadjes in een kwalitatief hoogwaardig landschap. Zelf geef ik de voorkeur aan het laatste. Om te voorkomen dat deze voorstadjes alsnog hetzelfde beeld opleveren als de Vinexlocaties, zou je het kenmerkende van de Friese dorpen hier terug moeten laten komen. Niet als kopie, maar als thema. Het kaatsveld, een terp, maar ook de kerk, de stins en bijvoorbeeld de woningen voor notabelen kun je gebruiken voor het beeld dat zo’n dorp gaat opleveren. Dat betekent niet dat al die zaken nu weer dezelfde functie moeten krijgen. Woningen voor notabelen bestaan niet meer, maar je kunt wel proberen om binnen iedere context woningen te bouwen die passen bij de situatie. We zouden willen dat er 21e-eeuwse dorpen worden ontwikkeld die voortborduren op de Friese traditie.’

Terpen

Zowel Daan en Karstkarel als de samenstellers van het ontwikkelingsplan gaan uit van de realisatie van een terpenstructuur in Leeuwarden-Zuid. ‘Ik vind dat heel moedig’, zegt Margreeth de Boer, ‘je moet namelijk voorkomen dat je in nostalgische verhoudingen vervalt.’ Margreeth de Boer is het eens met Daan en Karstkarel als ze stellen dat kenmerkende Friese elementen niet zonder meer gekopieerd mogen worden. ‘Om die reden heb ik eigenlijk al moeite met het woord “terp”. Je kunt het idee van het hoogteverschil toepassen, maar dat moet wel functioneel zijn. We moeten overigens voorkomen dat we te veel de hoogte ingaan en daarmee iets creëren wat noch stad noch landschap is. Wat we willen, is een uitleglocatie realiseren met een heel hoge stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit die enerzijds refereert aan Leeuwarden en anderzijds aan het oude cultuurlandschap’, aldus De Boer. ‘Landschapsontwikkeling en stedelijke ontwikkeling gaan daarin samen. Omdat we voor Leeuwarden-Zuid veel ruimte gebruiken, hebben we voor deze en volgende generaties de verplichting om hier iets heel moois te maken. De markt wil dat overigens ook. Mensen zullen uitsluitend naar de stad trekken wanneer ze hier in een mooie omgeving kunnen wonen, in bijzondere woningen die passen bij de moderne samenlevingsvormen.’

Landschap

Het ontwikkelingsplan Leeuwarden-Zuid legt een groter ruimtebeslag op het landschap dan een compact gebouwde uitbreidingslocatie zou hebben gedaan. Wordt hier niet onevenredig veel landschap opgeofferd? ‘Deze aanpak is kwantitatief slechter voor het landschap’, stelt Peter Karstkarel, ‘maar kwalitatief beschouwd durf ik dat niet te stellen. Witte schimmel is dodelijk voor het landschap maar de hier gedachte bebouwing is dat zeker niet.’ Gunnar Daan voegt eraan toe dat er in Leeuwarden-Zuid ook veel landschap terugkomt. Aan het plan ligt overigens, daar zijn beide heren het over eens, een gedegen historisch-geografische analyse ten grondslag. Twee van de drie nieuw te ontwikkelen landschappen passen volgens Daan en Karstkarel historisch gezien ook uitstekend op de plek waar ze gedacht zijn. Het gaat daarbij om de tuinwijk die gerealiseerd wordt op het nu nog rationeel verkavelde landschap van de vroegere Middenzee, en de natte natuur die in een voormalige kwelder ontwikkeld wordt. Over dit laatste is ook burgemeester De Boer erg te spreken. ‘Natte natuur geeft dit gebied een heel eigen karakter en is, gezien het feit dat dit gebied vroeger ook nat was, een heel logische keuze.’ De betrokkenen zijn het minder eens als het gaat over de ontwikkeling van bosachtige gebieden in een deel van Leeuwarden-Zuid. Daan en Karstkarel zijn ertegen, omdat bossen in dit deel van Friesland niet voorkomen. Margreeth de Boer kan daarin voor een deel met hen meevoelen, maar realiseert zich tegelijkertijd dat een groot deel van de mensheid graag in een bosachtige of boomrijke omgeving woont. ‘We zijn in Nederland bovendien altijd bezig geweest met het veranderen van het landschap. Onze omgeving moest altijd aansluiten op onze behoeften. Als je dat beseft, kun je het ook niet meer zo erg vinden dat hier nu een stukje bos wordt gemaakt.’

Goed doordachte poging

Hoewel het ontwikkelingsplan Leeuwarden-Zuid op het eerste oog tot minder gewenste ontwikkelingen leidt, lijkt het plan na grondige bestudering toch bovenal een goed doordachte poging om van Leeuwarden-Zuid iets heel moois te maken. Eén van de grootste kansen dat dit daadwerkelijk gaat lukken, zit volgens burgemeester Margreeth de Boer in het feit dat het plan niet uitgaat van een wijk als afgerond geheel, maar van kleinere eenheden. ‘In het verleden leidde een economische recessie nog wel eens tot onafgemaakte wijken. Hier hebben we de kans om na de afronding van een nederzetting te stoppen met de verdere ontwikkeling van het gebied, zonder dat dit ten koste gaat van de hoge kwaliteit die we willen realiseren.’ De Boer is ook bijzonder te spreken over het idee om vanuit de identiteit van het gebied nieuwe landschappen en woonvormen te creëren. Zij realiseert zich tegelijkertijd dat Leeuwarden zichzelf hiermee voor een grote opgave stelt: ‘We hebben geen enkele ervaring met het bouwen vanuit de identiteit van een gebied. Deze manier van werken en ontwerpen is geheel nieuw voor ons.’ Het gemeentebestuur van Leeuwarden mag dan bereid zijn om die opgave tot een goed einde te brengen, er zijn ook nog marktpartijen in het geding. Is de grootste valkuil niet dat deze straks toch weer kiezen voor de bouw van cataloguswoningen? ‘Ik ben daar niet bang voor’, zegt burgemeester De Boer, ‘de marktpartijen delen onze filosofie. Iedereen is ervan overtuigd dat we de mensen in Leeuwarden-Zuid iets unieks moeten bieden. Alle betrokkenen gaan voor dezelfde hoge kwaliteit.’

Spektakelstuk

Margreeth de Boer mag dan optimistisch zijn, Peter Karstkarel heeft nog wel wat zorgen als het om de realisatie van het ontwikkelingsplan gaat. ‘Het blijft een commercieel verhaal dat valt of staat met de bereidheid van potentiële bewoners om een relatief hoge prijs te betalen voor een woning. Wie die bereidheid heeft, kan in een prachtig gebied terechtkomen. De kwaliteit van Leeuwarden-Zuid valt of staat voor mij overigens ook met de wijze waarop de nederzettingen gestalte krijgen. Ik vind het van essentieel belang dat deze uit het landschap omhoog rijzen. Gebeurt dit niet, dan krijg je alsnog het “gelubber” dat je overal ziet. Gunnar en ik gaan daarom in onze visualisatie uit van voorposten voor de stad, een soort belvedères in het landschap.’
Toen Peter Karstkarel samen met Gunnar Daan begon aan die visualisatie was hij een groot tegenstander van het voorgestelde bouwen in het landschap. Hoe staat het daar nu mee? Ofwel: is hij diep in zijn hart niet nog steeds voor het bouwen van een compact stadsdeel? ‘Nee’, zegt Karstkarel, ‘deze rare tussenvorm van compactheid en openheid is het waard om gerealiseerd te worden. Niet als experiment, maar als ander model. Een model dat totaal anders is dan alles wat er tot nu toe voor de Vinexlocaties bedacht is. Ik ben ervan overtuigd dat dit model, als het in de Randstad toegepast was, als spektakelstuk onthaald zou zijn.’