Een paar jaar geleden werkte ik mee aan een urenlange radiodocumentaire over ontwikkelingen in de landschappen van de drie noordelijke provincies. Met de programmamaakster reisde ik een aantal dagen door Groningen, Friesland en Drenthe. Ik sprak niemand die geen goede bedoelingen had. Duidelijk was wel, dat het ontbreken van heldere richtlijnen van de rijksoverheid allerlei gerotzooi in de hand werkte. Arm platteland.

Een paar jaar geleden werkte ik mee aan een urenlange radiodocumentaire over ontwikkelingen in de landschappen van de drie noordelijke provincies. Met de programmamaakster reisde ik een aantal dagen door Groningen, Friesland en Drenthe, en sprak met deskundigen, boeren, leden van actiegroepen, ontwerpers, burgemeesters en wie we verder onderweg maar tegenkwamen. Ik stond op een boerenerf dat plaats zou maken voor de Blauwe Stad; ik zag afschuwelijke boerderettes van de nieuwe rijken aan de rand van eeuwenoude terpdorpen; ik zag een schreeuwende geelblauwe bouwmarktvestiging midden in het centrum van een dorpje in het Reitdiepgebied; ik zag hoe een jaagpad dat al sinds onheugelijke tijden langs een vaart uit Romeinse tijden liep voor het eerst in de geschiedenis was omgeleid, omdat nieuwe bewoners van derderangsarchitectuur hun tuinen aan het water moesten hebben. Ik hoorde een burgemeester van een dorp met een enorme oppervlakte vertellen dat hij om werkgelegenheid te scheppen wel veertig vergunningen voor kampeerterreinen had afgegeven; ik stond aan de rand van een nieuw moeras en dacht aan die Friese boer die jaren geleden tegen mij zei dat boeren in Nederland net zo vogelvrij waren als in bijbelse tijden de joden in Egypteland; ik hoorde een projectontwikkelaar met veel gevoel praten over de inpassing van nieuwe elementen in oude cultuurlandschappen; ik hoorde een landschapsarchitect zeggen dat al dat gepraat over sporen van het verleden flauwekul was, omdat je in verleden niet kon wonen en omdat we trouwens ook niks van het verleden af wisten.
Ik sprak niemand die geen goede bedoelingen had. Geen van al die bestuurders, bouwers, sociaal of historisch geografen, biologen, ontwerpers, wilde nu eens graag rotzooi maken. Niemand bekende zich hartstochtelijk tot de witte schimmel. Iedereen had te doen met de boeren. Iedereen had oog voor de schoonheid van landschappen. Achteraf dacht ik wel eens dat ik met de verkeerde mensen had gesproken. Er moesten andere projectontwikkelaars zijn die ’s avonds thuis schaterend van het lachen aan vrienden dia’s lieten zien van boerderettes en patserige zogenaamde herenhuizen. Er moesten natuurbouwers bestaan die sadistisch grijnzend op hun geheime lijstje afturfden hoeveel boeren ze nu weer hadden verdreven ten behoeve van wetlands. Maar echt slechte mensen zijn even schaars als werkelijk goeie, dat weten we allemaal, dus er moesten interessante mechanismen werken die ervoor zorgden dat toch op de meest onverwachte plaatsen de smakeloosheid kon toeslaan.
Hoe werkt het? Dat wilde ik daarna op veel congressen, werkbijeenkomsten, brainstormsessies en andere moderne dorpsmarkten graag weten. Wat me daar opviel was, dat iedereen hetzelfde ruimtelijke ordenings-dialect sprak dat door fotograaf Theo Baart in zijn Atlas van de verandering zo vernietigend aan de kaak is gesteld, maar dat niemand daar mijn vraag kon beantwoorden. Ook zulke bijeenkomsten zijn vaak hartverscheurend van de goede bedoelingen, maar leiden tot niks. Duidelijk was wel, dat het ontbreken van heldere richtlijnen van de rijksoverheid allerlei gerotzooi in de hand werkte.
Jan Pronk, op wie ik veel aan te merken had maar die tenminste niet geheel uit geld was opgetrokken, kwam met zijn Nota Ruimtelijke Ordening om daar iets aan te doen. Maar hij is weg, en onze nieuwe bestuurders willen alleen nog maar de vrije markt en asfalt om met hun Bentleys op te scheuren, en ik vrees dat zij precies degenen zijn voor wie de witte schimmel wordt gebouwd. Arm platteland.