De stad Groningen is de enige gemeente in het Noorden met een eigen archeologische dienst, waarover Gert Kortekaas de scepter zwaait.

De verbreding van het archeologisch werkterrein naar de stadsrand heeft in Groningen verrassende resultaten opgeleverd. In dit gebied is, in tegenstelling tot het stadscentrum, grootschalig onderzoek mogelijk. Men kan er uitgebreid nederzettingsonderzoek uitvoeren, maar ook inzicht krijgen in de periferie van prehistorische bewoning. Vanaf 1999 is zo een gebied van bijna tien hectare ten oosten van de stad onderzocht. Door middel van een opgraving worden hier de oeverwallen aan de oostzijde van de Hunze blootgelegd. Dit levert grote hoeveelheden ploegsporen op die prehistorisch akkerland kenmerken. Daarnaast zijn er lange rijen staakgaten, greppels en een enkele sloot. Hier en daar worden een paar paalgaten bij elkaar aangetroffen. Het zijn de plaatsen waar vroeger spiekers hebben gestaan, kleine gebouwtjes voor de opslag van de oogst. Wat grotere gebouwtjes, bestaande uit meer paalgaten, werden mogelijk gebruikt als onderkomen. Het moeten eenvoudige bouwsels zijn geweest, waarbij van één exemplaar een zijkant opnieuw werd opgebouwd. Ze zijn te bescheiden om als permanent woonhuis aan te merken. Ook ontbreken afvalkuilen met aardewerk en botmateriaal, zaken die in elke nederzetting voorkomen.

Aan de oever van de Hunze

Al heel lang is er een discussie gaande over transhumance, bewoning en gebruik van het zeekleigebied in de droge en warmere zomertijd. Het moet zich afgespeeld hebben in de periode tussen 700 en 500 v.Chr. Alleen door zo’n grootschalig onderzoek als ten oosten van de stad kan men antwoord geven op de vraag of er al dan niet sprake is geweest van seizoensbewoning. Hier, op de oeverwallen van de Hunze vinden we de eerste aanwijzingen voor zo’n transhumance. Bewoners van de Hondsrug trokken ’s zomers kennelijk dit gebied binnen voor een tijdelijk verblijf om te akkeren en hun vee te weiden.
De nieuwe Maltawetgeving zal een belangrijke rol gaan spelen bij het uitvoeren van dit soort grootschalig onderzoek. De kosten voor archeologisch onderzoek komen daar te liggen waar ze feitelijk horen, bij de verstoorder. Er gaat een verschuiving optreden in het gemeentelijk budget, eventueel naar de projectkosten van de initiatiefnemer. Archeologisch onderzoek hoort dan net zo bij het bouwrijp maken als milieu- of bodemonderzoek. Er zullen dan duidelijke keuzes gemaakt moeten worden: wel of niet verstoren. De initiatiefnemer voor de grondverstoring kan die keus maken op puur financiële gronden. Er ligt wel een taak voor de gemeentelijk archeoloog om snel duidelijke verwachtingskaarten te leveren. Men weet dan van te voren wat voor archeologische mogelijkheden in bepaalde gebieden liggen. Ook hier zijn dan betere keuzes mogelijk.

Hunebedbouwers

Zo is bekend dat op de helling van de Hondsrug veel vindplaatsen zijn uit de Trechterbekercultuur, de bouwers van de hunebedden. Bij het aanleggen van de parkeergarage op het terrein van het Academisch Ziekenhuis Groningen kwam zo’n vindplaats te voorschijn. Ook hier was de aanleiding een onderzoek naar ploegkrassen. Slechts een klein gebied, op ongeveer twee meter onder NAP, kon worden onderzocht. De ploegkrassen dateren uit het late Neolithicum, rond 3000 v.Chr. Onder de ploegkrassen kwam een afvalkuil te voorschijn met aardewerk. Daarnaast werden schrabbers en pijlpunten gevonden. Het aardewerk dateerde uit de allervroegste fase van de Trechterbekercultuur: horizont 1 (ca. 3300 v.Chr.). Dit is een periode waarvan nauwelijks iets is aangetroffen in Nederland, wat de vondst nog waardevoller maakt.
Het betekent ook dat bij het aanleggen van parkeergarages en andere diepere verstoringen in dit gebied de Maltawetgeving gaat werken. Men moet goed bedenken of men een duur archeologisch nederzettingsonderzoek wil bekostigen als voorwaarde om een gebouw te realiseren.
Het zijn afwegingen die in de nabije toekomst steeds opnieuw gemaakt moeten worden. Op het Cibogaterrein aan de Bloemsingel valt eveneens Trechterbekercultuur te verwachten, op het sterk vervuilde, naastgelegen terrein van de gasfabriek is Mesolithicum en Laat-Neolithicum waargenomen en een gedeelte van de Grote Markt heeft meer dan een millennium gediend als begraafplaats voor de Groningers. Het zijn evenzoveel archeologische opgravingen ter grootte van een miljoenen kostend onderzoek.

Kiezen tussen werk en cultuur

Bij de nieuwe wetgeving zit echter wel een addertje onder het gras. Het Rijk en de provincies zullen gebieden aanwijzen die van archeologische waarde kunnen zijn. Het fijnmazige werk wordt echter van de gemeentelijk archeoloog verwacht. Deze heeft immers de meeste kennis van het gebied. Maar elke gemeente zal wel oppassen met het aanwijzen van archeologisch waardevolle gebieden. Het prijskaartje dat aan het bouwrijp maken hangt, zal veel investeerders afschrikken. Als de gemeentelijk archeoloog of een ingehuurd archeologisch bureau gebieden voordraagt waar juist een woonwijk of een industrieterrein kan worden gepland, wordt geen gemeentebestuur daar gelukkig van. Er moet dan gekozen worden tussen werkgelegenheid en cultuur. Iedereen kan vervolgens de spanningen binnen het ambtenarenapparaat zien aankomen. Het is een keuze tussen beschermen door afblazen van de bouwplannen of bouwen met hoge kosten. Archeologen zullen dus vroegtijdig betrokken moeten worden bij de planvorming. Het is daarom een gelukkige greep en een noodzaak dat de gemeentelijk archeoloog van Groningen bij de Dienst Ruimtelijke Ordening en Economische Zaken is ingedeeld. Bij veel gemeentes zit hij echter nog bij de afdeling Cultuur en daardoor op te grote afstand van de primaire planvorming.
De taak en daarmede de hoeveelheid werk die met de Maltawetgeving op de gemeentelijk archeologen afkomt, is niet gering. Naast het opstellen van de archeologische verwachtingskaarten moeten er verstoringsvergunningen worden verleend. Ook moet de opzet en het resultaat van archeologisch (voor)onderzoek worden beoordeeld en moet de Maltawetgeving gehandhaafd worden. Een gemeentelijk archeoloog moet daarom een slagvaardige en stevige formatie, in vaste dienst, tot zijn beschikking hebben. Niet straks, maar nu, om klaar te zijn voor het nieuwe archeologiebestel.

Veel materiaal in depot

De depotproblematiek wordt door de gemeente Groningen als een zwakheid in het nieuwe beleid ervaren. De grote hoeveelheid materiaal die te voorschijn komt bij opgravingen, moet ergens blijven. Tot nu toe werd het voornamelijk gedeponeerd in een provinciaal depot. Voor Noord-Nederland staat dat in Nuis. Dit depot is slecht bereikbaar om als informatiepunt voor de drie noordelijke provincies te kunnen dienen. Gemeentes dienen zelf te beschikken over een opslag en een plek waar de collectie kan worden geraadpleegd. Het gemeentelijk depot mag geen gedwongen doorgeefluik worden naar de provincie. De gemeente blijft zo het informatiecentrum voor de eigen archeologie, het graaft op waar het moet of beschermt waar dit kan. Daarbij mag niets van de informatie gemist worden, want het bodemarchief is eenmalig. Verstoring ervan is onherstelbaar.

Hervonden stad

Door de Maltawetgeving zijn alle blikken nu gericht op de bodemverstoringen en bouwplannen van dit moment. Rond de stad liggen echter ook allerlei gebieden die voorlopig helemaal niet bebouwd gaan worden. Deze gebieden moeten beter beschermd worden, maar ook archeologisch ontsloten. De cultuurhistorische en ecologische kwaliteit moet behouden en zo mogelijk verbeterd worden. Ontsloten kan het gebied worden door het aanleggen van fiets- en wandelpaden. Door routebeschrijvingen kunnen de gebruikers ervan worden voorgelicht over het verleden. Dit kan het enthousiasme voor de archeologie vergroten en het draagvlak verbreden.
Andere initiatieven die de gemeente Groningen op dit gebied genomen heeft, zijn het plaatsen van vier vitrines, waarvan de inhoud per kwartaal wisselt. Ze staan in het Gemeentelijk Informatiecentrum, in de hal van het gebouw van Ruimtelijke Ordening en Economische Zaken, in het Groninger Archief en op de kamer van de wethouder. Verder wordt de kennis over de Groninger archeologie uitgedragen door het verschijnen van het jaarboek Hervonden Stad, nu al de zesde jaargang, en door een reeks monografieën, onder andere over de laatste vondsten in de bouwput van het Academisch Ziekenhuis.

Vrijwilligers

Daarnaast moeten vrijwilligers en amateurarcheologen ingezet worden om het doel van draagvlakverbreding te bereiken. Reeds jaren is er een enthousiaste groep, de Stichting Monument & Materiaal (M&M), werkzaam in en rond Groningen. De meeste opgravingen zijn door deze vrijwilligers verricht, onder leiding van de gemeentelijk archeoloog, en ze hebben een zeer grote bijdrage geleverd aan de kennis van dit gebied.
Ook M&M zal versterkt moeten worden met meer vrijwilligers om de Maltawetgeving aan te kunnen. De gemeente kan dan zorgen voor de voorgeschreven registerarcheologen om het geheel conform de voorschriften uit te voeren. Hoewel daarbij de gemeente vaak zowel opdrachtgever als uitvoerder is, hoeft dat geen probleem te zijn. Op gemeentelijk niveau worden zeer veel taken op deze wijze uitgevoerd zonder dat dit onoverkomelijke problemen geeft. Door zelf het regionaal archeologisch onderzoek op zich te nemen komt de kennis van het verleden op het niveau waar het hoort, bij de bewoners zelf.