De rubriek Meerverkenningen in het Noorden zijn ontdekkingstochten van landschapsdeskundige Edward Houting over de vele waterplassen die Noord-Nederland telt.

‘Den Haag, je tikt ertegen en het zingt’, dichtte Gerrit Achterberg ooit. ‘Friesland: je passeert altijd een brug, eronderdoor of eroverheen.’ Een bootje met buitenboordmotor is snel gehuurd bij Hoekstra in Eernewoude. Binnen drie minuten ben ik weg ’t water op. Het was zowat de warmste dag van het jaar. De ‘koperen ploert’ scheen wat ie schijnen kon. Af en toe een verkoelende wind, die des te lekkerder is als de boot wat meer vaart heeft. Ik had al eens vanuit het gehucht De Veenhoop gezeild met een stel mensen. In Valken, op weg via de Kromme Ie naar de Wijde Ee en het Pikmeer. Vanuit diezelfde zeilschool zagen we een zwaan-kleef-aan-sliert van Optimisten naar de Wijde Ee getrokken worden. Als een eend met twaalf kuikens.

Ter hoogte van de Princenhof, een groot restaurant aan het Siegersdiep, ga ik linksaf de Fokkesloot in. Er is al druk scheepvaartverkeer, hoewel het net 10 uur is. Een vlet stuurt af op It Wiid, een groot terrein vol zomerhuisjes en tenten, en pikt een passagier op. Het belooft een mooie dag te worden. Meerkoeten en eenden varen schokkerig langs de rietoevers. Ze kijken nauwelijks op van al die langskomende motorboten en zeilschepen. Na de Kruisdobbe volgt de Hooidamsloot, die leidt naar de Wijde Ee. Daar zijn er twee van; zij staan met elkaar in verbinding door de Kromme Ee of Ie. Ik houd het midden van de ‘sloot’ vanwege de vele hengelaars met meterslange hengels. Voor mij vaart een kruisertje waarvoor de brug opengaat. Tegenwoordig hoef je, voor zover ik weet, niet meer voor de brugwachter een kwartje of een gulden in een klomp te gooien.
De overgang van sloot naar Wijde Ee is een soort verademing, een verruiming van de geest. Ik vaar richting Monnike Ee en geniet van de vele soorten boten, die her en der op dit meer hun koers aanhouden. Het ochtendlicht lijkt gefilterd door een enigszins vochtige atmosfeer. De platbodems met zwaarden zijn zwaar vertegenwoordigd. Als ik ze zo ziet langs varen dan denk ik: wat hebben die zeeschilders vroeger toch goed gekeken hoe een schip in ’t water ligt. Bezie de penschilderijen van Willem van de Velde de Oude in het Rijksmuseum in Amsterdam. Aan die weergaloos knappe techniek herken je ook altijd de goeie schilder van ‘water’schappen. Golven zijn golven; alle zeilen van alle schepen staan goed of de schepen nu voor de wind varen of oploeven; de wimpels waaien in dezelfde richting en zelfs aan de wolken kun je het weertype aflezen.

Lage landerijen

’t Is tijd voor koffie. Ik leg aan bij Ie-Sicht, het restaurant dat op een strategische plek ligt. Van tijd tot tijd vaart het pontje GRIETMAN langs, dat het gehucht De Veenhoop verbindt met Oudega. Op het terras zitten al mensen te zuchten van de warmte. ‘Is het uit te houden mevrouw’, vraagt een oudere gast aan de serveerster. ‘Ach je moet er niet te veel bij nadenken vandaag’, antwoordt ze.
De Wijde Ee gaat over in het Grietmansrak en die op zijn beurt weer in de Kromme Ie. Bij de zeilschool van De Veenhoop zijn ze druk bezig de Valken zeilklaar te maken. Telkens weer valt mij in Friesland op hoe verschrikkelijk laag de landerijen zijn. Het water heeft meestal een hoger peil dan de weiden ernaast. Dijken en dijkjes werpen een wal op tegen het eeuwige water. Ik besluit nu eens niet de Kromme Ie te volgen tot de Sitebuurster Ee. Vooral met een zeilschip ben je, als de wind tegenzit, wel een uur aan het laveren. Dit keer de Goëngahuistersloot. Bij de overgang van Kromme Ie naar deze sloot is een soort dam geslagen met een doorvaart van twee à drie meter. Koeien staan langs het water. Aan de overkant van de weide It Eilân zie ik twee grote witte zeilen boven het gras uitsteken. Aan aanlegplaatsen geen gebrek. Af en toe een wat langere beschoeiing waar op de wal picknickbanken en een gemaaid grasveld een pleisterplaats aangeven.

Modderige Bol

Door de Modderige Bol, geflankeerd door veel moerasbos, vaar ik naar een inham bij Goëngahuizen. De kleine jachthaven rumoert van blaffende honden en zwemmende kinderen. Een deel van deze inham is dichtgegroeid met waterlelies. Op de kant erachter staat een kleine watermolen. Het tafereel doet me denken aan de landschapsschilder Paul Gabriël, die veel laagveenlandschappen heeft geschilderd. De Modderige Bol komt na wat gekronkel uit op weer een Wijde Ee. Bij een afsluitbare dam ter hoogte van de boerderij Heachhiem ligt een aantal zeilboten voor een paltrokmolen. Een oranje driehoekig baken geeft de ingang aan van de Modderige Bol.
Bij een kleine privé-steiger leg ik even aan om wat te eten en te drinken. Van hieruit, de zuidkant van de Wijde Ee, heb ik een prachtig uitzicht naar de Sitebuurster Ee en naar de Tynje, de doorgang naar het Pikmeer. Het lijkt wel een parade van alle mogelijke scheepstypen: het Friesche jacht, houten en stalen boeierjachten, een Staverse jol en kleinere kunststof en hechthouten zeilboten. Daartussen door de populaire motorsloepen. Pa zit pront achter het stuur en moe en kinderen doen aan sightseeing. Achter één van die sloepen wordt met veel gejoel een kind op een plank voortgetrokken. Blije geluiden kortom.

Pikmeer

Aan de westkant van de Peanster Ee stikt het van de zomerhuisjes. Tijdens de passage van grotere motorschepen stuur ik het bootje steeds recht op de door hen veroorzaakte golven af. Dat klapt lekker op het water. Door de Tynje op weg naar het Pikmeer. De smalle Tynje is als twee druppels water de Kalverstraat in Amsterdam. Vlak voor de jachthaven bij Grou snijdt het Prinses Margrietkanaal dwars door het Pikmeer. Als een schuivende coulisse vaart een forse ‘rijnaak’ voorbij. Hier blijft het goed uitkijken, want de beroepsvaart heeft voorrang.
Ik rond de landtong van Grouw om een kijkje te nemen op de Rechte Grouw. Vandaar heb je een mooi beeld op de kerk aan het water. Bij een café aan de vaart zit een gezelschap buiten, dat muzikaal vermaakt wordt door een violist, een accordeonist en een bassist. Zeer gemoedelijk. Tegenover de kerk liggen duizenden pallets op pontons in het water. Die verfraaien nou niet bepaald het historische dorpsgezicht van Grou. Bij restaurant Theehuis Grouw, met uitzicht over het Pikmeer, meer ik af voor een pilsje. Het zal nog steeds zo’n dertig graden Celsius zijn. Een BM landt gracieus aan de steiger. Het echtpaar dat naast mij komt zitten, complimenteer ik met hun tot in de puntjes verzorgde boot. ‘We hebben hem voor een weekend gehuurd’, zegt de man. ‘Ik vind het wel erg druk hier hoor’, zegt de vrouw. ‘Ja, maar verdomd gezellig’, pareer ik weer.

Ongestructureerde golfslag

Dan het laatste stuk van de tocht door een deel van het Prinses Margrietkanaal. Zeilboten moeten hier hun motor stand-by hebben in verband met de beroepsvaart. Het kanaal, dat het Biggemeer doorsnijdt, is een en al ongestructureerde golfslag. En plotseling vaart er een veer voor mij langs, zodat ik vaart moet minderen. Wat me al eerder opviel op de Friese meren, zijn de vele rondvaartboten in allerlei soorten en maten.
Bij het Trijehûs rechtsaf de Trijehûstersleat in. Rustiger vaarwater, dat via een bochtig tracé langs de Rengerspôle uitkomt in de Folkertssloot. In de bocht van de Rengerspôle kom ik een soort ark van Noach tegen. Een platbomer barstensvol mensen, joelend en vrolijk. De dieselmotor van het geval spuit roetwolken uit. Kan zo bij Oerol optreden.
Dicht bij de Alde Feanen zie ik een man op de wal staan bij een bootje van It Fryske Gea. Hij gebaart wat, maar door het geluid van de motor versta ik hem niet. Ik stuur de boot naar de kant en hoor dat hij graag een lift wil naar Eernewoude. ‘Mijn gashandel heeft het begeven’, zegt hij. ‘Ik kon nog net deze oever bereiken.’ ‘Stap maar aan boord’, zeg ik en met hem springt zijn bordercollie Shepherd in de boot. Hij blijkt een schapenboer te zijn die land pacht van It Fryske Gea langs deze vaart. Zo’n vijfhonderd schapen heeft hij lopen, die nodig weer eens op maden gecontroleerd moesten worden. ’t Zijn bittere tijden voor hem begrijp ik. De nasleep van de MKZ-crisis is nog in volle gang. ‘Hoe moet dat nu’, vraag ik. ‘Voorlopig de bijstand’, antwoordt hij. De hond ligt eerst plat op zijn buik in de boot, maar al snel snuffelt hij wat aan me en laat zich gewillig aanhalen. Trouwe hondenogen. Het valt me op dat deze bordercollie me echt aankijkt. Al pratend met mijn gast zie ik niet veel van de Alde Feanen, die ik graag wilde doorkruisen. In de buurt van Arenswoud, waar een sluizencomplex annex brug is geweest, zet ik beiden af aan de kant van Eernewoude. We groeten elkaar en ik steven af op de thuishaven. Vriendelijk volk, trots op hun schepen in een weids plassenlandschap. Zo zou je de zeilende Friezen kunnen beschrijven. De ‘koperen ploert’ heeft me flink te pakken gehad vandaag. Terug in de auto naar Groningen gloei ik na van een echte dag op het water.

Met dank aan Jelmer Kuipers van het Fries Scheepvaart Museum in Sneek voor informatie over Friese jachten.

Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten, ‘Passage’, pag. 832. Amsterdam, 1979.