Altijd was 'het landschap' iets dat er van zichzelf was of als toevallig bijproduct van boerenwerkzaamheden ontstond. De steden, dat was een andere wereld. Daar bemoeiden ontwerpers, architecten en stedenbouwkundigen zich mee.

De Academie voor Bouwkunst in Groningen beschouwt het als een nieuwe taak te fungeren als platform voor de discussie over de ruimtelijke inrichting van Noord-Nederland en organiseerde een reeks van vijf debatten over het thema Architectuur en landschap, Ontwerpen aan Noord-Nederland. Het lijkt erop dat eerdergenoemde deskundigen staan te trappelen om het platteland onder handen te nemen. De debattenreeks was opgezet om als eenheid te fungeren maar aangezien het publiek elke avond uit andere mensen bestond, bent u als lezer van Noorderbreedte waarschijnlijk de eerste die een poging tot een totaalbeeld te komen onder ogen krijgt! Een poging, want ’tot nu toe is het nog niet over architectuur gegaan!’, aldus debatleider Ypke Gietema, voorzitter van de staf van de Academie van Bouwkunst.

Gemeenschappelijke constateringen

Waar ging het dan wel over? Rik Herngreen, adviseur Ruimte en Milieu, opende de reeks onder het motto Het Gedeelde Veelvoud. Hij nam zijn gehoor mee op een denkbeeldige wandeling in het Noorden van Groningen. Al wandelend kwam hij tot diverse bespiegelingen over de cultuurpolitieke dimensies van ontwerpen aan Noord-Nederland. Carla Alma doopte haar bijdrage op de tweede avond W.W.W.: Wet Wet World; logisch vanuit haar positie als bestuurslid van het Waterschap Noorderzijlvest. De samensteller van de derde avond was Wim Boetze, ontwerper landinrichting. Is maakbaar leefbaar? Of hoe graaf je een nieuw landschap was de titel van zijn verhaal. De vierde avond was het de beurt aan ontwerper Hans Broess, die samen met Herman Boonstra, allebei van Bügel Hajema Adviseurs, sprak over Het geheugen van het Landschap. En de laatste avond gaat men Naar Zoutkamp, ook letterlijk want waar alle eerdere bijeenkomsten hadden plaatsgevonden in het gebouw van de Academie in Groningen, trof men elkaar nu in het plaatselijke pand van Heiploeg. Hier geeft Rob Hendriks van Architectenbureau Daad uit Borger uitleg over de revitaliseringsplannen van dit dorp. Het verslag van deze avond vindt u overigens in Noorderbreedte 2001-4.

Uit alle zeer uiteenlopende bijdragen vallen een paar gemeenschappelijke constateringen te trekken:
* Het platteland zal nooit meer worden wat het was.
* De vrijkomende ruimte zal in gezamenlijkheid moeten worden ingevuld.
* De rol van de overheid (Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening) roept vraagtekens op.
* Vormgevende disciplines spelen een belangrijke rol.

De debattenreeks leverde een bont palet van meningen op. Voor de duidelijkheid volgt nu een chronologische compilatie van een aantal overtuigingen en stellingen die tijdens deze goedbezochte avonden werden geponeerd. Met dank aan Teun Jan Zanen, die de oogst van alle bijeenkomsten in uitvoerige verslagen vastlegde.

Ontwerper als vakkenvuller Rik Herngreen voerde in zijn proloog een pleidooi om het gegeven dat onze fysieke omgeving in de toekomst nog meer dan nu een voortbrengsel van het menselijk vernuft zal zijn, positief te waarderen. De toenemende kunstmatigheid van Nederland kan gezien worden als een formidabel cultuurgoed. Het streven moet niet zijn ons land zo in te richten dat de samenleving voortaan wordt opgesloten in een kringloopbestel dat de dynamische kern van onze culturele traditie en identiteit ontkent. In de hedendaagse ruimtelijke ordening gaat de politieke strijd veelal over de onderlinge weging en plaatstoekenning van de verschillende belangen en bijna nooit om de inhoud van de verschillende politieke opvattingen. Ontwerpen komt dan neer op het bedenken van een leuke manier om in de daartoe door de chef van de supermarkt aangewezen vakken de door hem aangewezen producten te schikken in de door hem bepaalde hoeveelheden. Politiek dreigt te verworden tot louter management.

Er valt nog te kiezen

Volgens Herngreen valt er nog wel degelijk te kiezen, als je er maar van uitgaat dat die keuzes onlosmakelijk zijn verbonden met de wijze waarop iedereen vanuit zijn eigen ideologie aankijkt tegen de organisatie van de maatschappij. Hij pleitte dan ook voor pluralistische beleidsvorming, omdat dat volgens hem leidt tot een betere inhoudelijke kwaliteit; omdat je meer ziet als je meekijkt vanuit de invalshoek van verschillende betrokkenen; omdat het leidt tot vermijding van egelstellingen; omdat het leidt tot betrokkenheid van de burger die mee zoekt naar een oplossing voor ook zijn eigen problemen. Zoiets vergt een heel andere, veel minder objectiverende en technocratische aanpak van planvoorbereidingsprocessen dan nu gebruikelijk is. Het vraagt om een overheid die niet zoals nu aanschurkt tegen de macht van grote spelers in markt en middenveld, die juist eensgezind proberen het leven en denken van burgers te koloniseren. Het vraagt juist om een overheid die het als haar taak ziet om tegenwicht te bieden aan die grote spelers. Herngreen deed een beroep op de ontwerper om vanuit de context van een bepaalde opdrachtgever een helder beeld te schetsen. De individualiteit van een opdrachtgever en diens ideologische achtergrond bepalen dan mede het ontwerp. Het zou zo moeten zijn dat op bouwlocaties de mensen met het beste plan mogen gaan bouwen. De grond zou het best in erfpacht kunnen blijven om grondspeculatie te voorkomen. Er zou zelfs gestemd kunnen worden over welk ontwerp het mooist is.

Blauw even belangrijk als rood en groen

Carla Alma begon haar inleiding met de vaststelling dat Herngreen de vraag had opgeroepen of ruimtelijke ordening wel de sectorale benadering, de hokjesgeest, kan overstijgen. Desondanks kondigde ze aan zelf wel vanuit een bepaalde sector, namelijk het water, te willen redeneren. Water, dat in haar ogen altijd al een belangrijke rol heeft gespeeld in de ruimtelijke ordening. De maatschappelijke en technische ontwikkelingen hebben de mens nu in de positie gebracht dat hij zelf regisseur kan zijn van wat waar en op welk moment gebeurt. Althans, dat denkt hij. Het water eist volgens Alma dat we met het landschap aan de slag gaan. Daarbij moeten behoudzucht en vernieuwing gekoppeld worden. Terug naar de dynamiek van het water, maar wel door een multifunctionele vormgeving te realiseren. Iets waartoe de moderne waterschappen volgens haar goed in staat zijn. Herman Sips, aquatisch ecoloog, was door Alma meegebracht om haar betoog te ondersteunen. Hij wees erop dat de wateroverlast in de herfst van 1998 het Noorden met de neus op de feiten heeft gedrukt. Bodemdaling, zeespiegelstijging en toename van de neerslag vormen bedreigende factoren. Er zal de komende jaren veel landbouwgrond moeten worden gebruikt om te fungeren als waterberging. In Groningen gaat het om tweeduizend hectare, in het hele Noorden om achtduizend hectare in 2030. Zo’n bedreiging biedt ook nieuwe kansen: om aan de eisen van ‘blauw’ (water) tegemoet te komen kan mogelijk toenemende fragmentatie en homogenisering van het landschap worden tegengegaan. Ook ontstaat nieuw landschap dat kansen biedt aan natuurbehoud en -ontwikkeling. ‘Rood'(woningbouw) en ‘groen'(natuur) zullen zich dus moeten aanpassen aan ‘blauw’. Sips zag voor zijn geestesoog in bijvoorbeeld het noordwesten van Groningen, waar ‘rood’ bezig is aan een explosieve expansie, een dwingende invloed van nieuw water. Er ontstaat in de ruimtelijke ordening dan als het ware een blauwe dynamiek; met als resultaat een heterogeen landschap met hopelijk een goede zonering van ‘rood’.

Natuur ‘vers van ’t mes’

Wim Boetze, die werkt bij de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij en in die functie voortdurend bezig is met landschapsvernieuwing in buitengebieden, stelde vast dat het maken van nieuw landschap iets is dat de Nederlander al eeuwen in het bloed zit. Nergens ter wereld wordt zoveel gegraven als hier. Het dagelijks beeld toont een landschap van boeren en aannemers. Sinds de jaren negentig zijn hier de natuurbeschermers bij gekomen; en de stedenbouwer en de makelaar, die ontdekten dat je leuk kunt bouwen en idyllisch kunt wonen met natuur ‘vers van ’t mes’. Boetze blijft zich verwonderen over het feit dat je een nieuw landschap blijkbaar kunt maken. Waarmee de vraag nog niet is beantwoord of het daarmee ook leefbaar is. Geld, globalisering en de grollen van de tekentafel vormen tegenwoordig de bedreigingen voor bestaande en nieuw te maken landschappen. Meestal ontbreekt het respect voor de factor tijd, alsook kennis van natuurwaarden. Zijn conclusies: hoedt u voor de dictatuur van de tekentafel en stuur bestuurders weer naar school. Hij toonde en passant aan dat er overal, ook in het Noorden, vaak onopvallend, al veel plannen voor vrij radicale ingrepen in het landschap in ontwikkeling of uitvoering zijn.

Nederland wordt Nederstad

Op de vierde avond die in dit bestek wordt besproken was het woord aan Hans Broess, bijgestaan door collega Herman Boonstra. Broess begon met een onthutsende constatering: het bebouwde oppervlak in ons land is tot nu toe elke vijftig jaar verdubbeld, onafhankelijk van welk beleid dan ook. Het platteland wordt volgens hem een stad zonder centrum, een soort metropool. Nederland wordt Nederstad. De boeren verdwijnen, het platteland is te koop. Het platteland was overigens in zijn ogen nooit meer dan een groen industrieterrein. Het landschap ontstond als restproduct van agrarische bezigheden en kon zich niet beroepen op interesse van de boeren. De stedeling daarentegen wil het landschap nu koesteren. Dat is dan ook de nieuwe opdrachtgever van ontwerpers. Broess constateerde dat het mogelijk is met zeer kleine ingrepen stukjes landschap ‘leesbaar’ te maken en in te vullen met eigentijdse vormen. Herman Boonstra illustreerde dat met een vijftal voorbeelden van plekjes in Zuidelijk Westerkwartier. Hij toonde de situaties in 1850, 1900, 1950 en 2000. ‘Vingeroefeningen’, voortbordurend op historische lijnen in het landschap, gaven vervolgens weer hoe het er in 2050 uit zou kunnen zien. Een gevaar daarbij is dat tegenwoordig technisch alles mogelijk is, zodat terughoudendheid is geboden.

In het najaar verschijnt een boekje waarin alle inleidingen, aangevuld met de mening van externe deskundigen, worden opgenomen.