Archeoloog Piet Kooi van het Groningse Instituut voor Archeologie is een van de weinigen, zo niet de enige, die zich gewaagd heeft om zich voor te stellen hoe de bewoners in Noord-Nederland geleefd en gewoond hebben.

Piet Kooi heeft door publicaties in de boerderijboeken geprobeerd de boeren die het land op en rond de wierden bezitten, bewust te maken van de rijke bewoningsgeschiedenis. Hij deed dit door aan te tonen dat dit gebied eeuwen lang bewoond is geweest en duidelijke archeologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden bezit die meer dan eens de moeite waard zijn om te behouden. Zo heeft Kooi in de loop der jaren beschrijvingen gegeven van Loppersum, Kantens, Middelstum, Warffum, Usquert, Bierum, Holwierde, De Marne met Leens, Ulrum, Kloosterburen, Hornhuizen en het Halfambt (Eenrum en omgeving).
Piet Kooi heeft nauwkeurige tekeningen gemaakt waarin hij de ontwikkeling van een wierde of terp in kaart gebracht heeft.

Vlaknederzettingen

De eerste fase ligt omstreeks 500 voor Chr. Noord-Friesland, Noord-Groningen en Noord-Duitsland raken voor het eerst bevolkt. Het zijn opgeslibde kweldergebieden aan de Waddenzee, die in die tijd aanzienlijk groter is dan tegenwoordig. De kwelders zijn uitstekende weidegebieden. Het gebied heeft een aanzuigende werking op de mensen die op de hogere zandgronden van Friesland, Drenthe en Noord-Duitsland wonen. Kooi: ‘Nieuwsgierigheid drijft hen naar het Noorden. Ze hebben het gebied in de zomer verkend, misschien met een soort kano’s. Later lopen ze met hun vee langs de oeverwallen van de rivieren die naar het noorden stromen. Dat is omstreeks 500-400 voor Chr. Er worden nederzettingen gebouwd op de oever- en kwelderwallen. De bewonder houden vee, vissen en verbouwen gewassen. De gebouwen zijn te vergelijken met de boerderijen die men in die tijd op de zandgronden aantreft. Het is een woon-stalhuis. Op mijn tekening staan boerderijen met steile daken. Als je rietbedekking gebruikt, moet je een bepaalde helling hebben. Hout is zeer schaars, en moet worden aangevoerd. De oppervlakte van de vroegste gebouwen bedraagt 20 x 6 meter met een overstekend dak. Er wonen gezinnen met kinderen. In de stallen is plaats voor zestien tot twintig stuks vee.
De vlaknederzettingen komen voor vanaf 500 voor Chr.: verspreide bewoning met ruimte om het vee te weiden en akkertjes. Bij de opgraving in Ezinge is een paardenjuk gevonden. Kooi: ‘Paarden worden in die tijd gebruikt voor een wagentje, en je moet niet uitsluiten dat het ook een statussymbool kan zijn geweest.

Vrouwenwerk

De bewoners zijn selfsupporting. Aardewerk bakken, spinnen en weven behoren tot de dagelijkse werkzaamheden en er wordt zout gewonnen. Door ruilhandel is er uitwisseling van producten met andere gebieden. ‘Het handgemaakte aardewerk is typisch vrouwenwerk; dat is nog steeds zo in sommige culturen. Aan de afdrukken van de nageltjes in het aardewerk kun je dat zien. Zodra de draaischijf komt, is er meer kracht nodig en wordt het aardewerk gemaakt door mannen. De botten van geslacht vee en wild worden gebruikt voor kammen, naalden, glissen en priemen.’
Piet Kooi kan niet zeggen hoeveel vlaknederzettingen er zijn geweest. ‘Als je er een vindt is het een toevalstreffer.’

Pompen of verzuipen

In de tweede fase moeten de erven opgehoogd worden of men moet wegtrekken, want in de periode rond 200 voor Chr. groeit de kwelder aan en stijgt de zeespiegel. Er zijn in deze periode meer en hogere vloeden. Het aantal boerderijen varieert van een paar tot soms wel twaalf op een wierde.
De hoogte van deze wierden bedraagt dan zo’n anderhalve meter en ze worden opgehoogd met plaggen en klei van de kwelder, huishoudelijk afval en mest van mens en dier. Vanwege de begaanbaarheid en de stank wordt de mest ook vaak afgedekt met klei; een deel van de mest wordt gebruikt als brandstof. Kooi: ‘Hoewel iedereen voor zich bezig is, ontstaat er tijdens het ophogen van de wierde een bundeling van krachten. Samen ben je sterk.’

Als de wierde wordt verhoogd, wordt de boerderij meestal afgebroken en daarna weer opgebouwd. Dit was te zien tijdens de beroemde opgraving in de wierde van Ezinge. Gemengd bedrijf is ook in deze periode het bestaansmiddel. Rond de wierde wordt gerst en gierst verbouwd. De verdeling in percelen wordt dan nog vooral bepaald door de afwatering (greppels), later door het bezit. Kleding wordt geweven van wol en linnen.

Romeinse tijd

In de derde fase, van 0 tot 500 na Chr., wordt de wierde hoger en groter en de indeling strakker. Bij de ophoging van de wierde wordt de boerderij afgebroken als het gebouw aan groot onderhoud toe is. Piet Kooi: ‘Dat gebeurt niet op ieder erf tegelijkertijd. Ze zijn periodiek bezig hun huis te onderhouden en op te bouwen. Soms gaat een boerderij wel vijftig jaar mee. Er ontstaan nieuwe wierden op de kwelder en de bestaande wierden worden groter door natuurlijke bevolkingsgroei.’De hoogte van de wierden bedraagt nu gemiddeld twee tot drie meter.
Er zijn meer ambachtelijke activiteiten zoals beenbewerking, pottenbakken en weven. ‘Per erf heb je een uitbreiding van het aantal gebouwtjes bij een boerderij, zoals komhutten die half ingegraven zijn in de grond. Er kan dan al specialisatie ontstaan. Er is ook import via de handel langs de kust. Het is een vorm van luxe, bijvoorbeeld beeldjes en munten, die niet gebruikt worden als betaalmiddel maar als sieraad. Op de wierden zijn net als in de vorige periode dobben, drinkwatervijvers voor mens en dier, maar in deze periode komen de eerste waterputten. Je krijgt ook verschillende soorten nederzettingen, bijvoorbeeld handelsnederzettingen langs de riviermonden. Termunten is hier een goed voorbeeld van. Daar wonen specialisten die van leer, been en metaal producten maken die verhandelbaar zijn.’ De Romeinse periode is een bloeiperiode. De zeespiegel is rustig en de bewoners kunnen uitzwermen over de vlakkere delen van de kwelder, waar ze zowel eenpersoonswierden als grotere terpen aanleggen.

Middeleeuwen

In de vierde fase worden de wierden weer groter en hoger en komen er nog meer vestigingen bij. De grootste uitbreiding van de wierden vindt plaats tijdens de periode van 500 tot 1500, de Middeleeuwen. In deze periode worden de eerste bedijkingen gerealiseerd, maar er zijn nog vaak overstromingen door stormvloeden. Daarom worden er verhoogde akkers aangelegd naast de wierde. Deze gebieden noemt men in Groningen ‘valgen’. Dit betekent een aanzienlijke uitbreiding van de wierde. Kooi: ‘Aanvankelijk worden er dijken als een soort zomerkaden aangelegd. De boeren wanen zich dan al zo veilig dat sommigen buiten de wierden gaan wonen. Een nieuwe soort vlaknederzetting. Er komt een systeem van afwatering met sluizen en molens.’ De afwatering wordt verbeterd door de bouw van molens.
De eerste kerken worden gebouwd, meestal in het midden, op de plaats waar de drinkdobbe was. Vaak wordt er rond de kerk een gracht gegraven, zoals in Spijk. De rijke boer is evenals de landadel in staat een steenhuis of stins te bouwen. Zij vormen samen met de kloosters een machtsblok. Er ontstaat een grotere scheiding tussen rijk en arm.

Tweehonderd jaar geleden

Rond 1800 is het aanzien van het dorp veranderd door de vergroting van de kerk en de uitbreiding van het steenhuis tot adellijke borg of state. De bevolking is gegroeid en er zijn huisjes verschenen van arbeiders, handwerkslieden en bedrijfjes op de voormalige erven van boerderijen die verplaatst zijn naar het land buiten de wierde. Een klapbrug en een café met doorrit tooien het dorp, evenals de bomen langs de wegen. De oppervlakte van de wierde blijft gelijk.

Verloedering

De situatie rond 1970 is van een geheel andere orde. Kooi: ‘De verloedering slaat toe: van de molen is alleen de romp over, de borg is afgebroken en de afgegraven ruimte dient als ijsbaan. De ontvolking ven het platteland laat zijn sporen na. Het café met bovenzaal voor bruiloften en partijen heeft zijn langste tijd alweer gehad. De kerk wordt te groot en is vervangen door een eenvoudig zaalkerkje. De mechanisatie van de landbouw rukt op en moderne loodsen en hoge voedersilo’s bepalen het beeld, naast enkele oude boerderijen. Gemotoriseerd verkeer en de luchtmacht doorbreken de stilte.’