Wij, mensen van de 21ste eeuw, zijn gewend in veiligheid te leven. Als er al eens iets fout gaat in de vorm van wateroverlast, misoogst of stormschade weten we een overheid te vinden om als schuldige aan te wijzen en om de problemen op te lossen. Onze historische medebewoners van het terpengebied hebben die luxe niet gekend. Zij stonden zelf voor de gevaren die bewoning van deze natte gebieden in vroeger tijd met zich meebracht.

Hoe groot die gevaren zijn geweest kunnen we tegenwoordig nauwelijks nog bevroeden. Uit de periode voor de bedijking van het noordelijk kustgebied, zijn bijna geen berichten bekend. Alleen Plinius de Oude schrijft in 47 na Chr. over een erbarmelijk volk (misera gens) dat als schipbreukelingen leeft op met de hand opgeworpen verhogingen (tribunalia exstructa manibus). Of dat werkelijk allemaal zo erg is geweest krijgen we pas veel later in beeld. Een uitgebreidere beschrijving van het leven in het terpen- en wierdenland is ons eerst uit de Middeleeuwen bekend. En dan ligt er al een aantal dijken rond het gebied.
Het zijn twee monniken, Emo en Menko, die ons inlichten over het moeizame bestaan in het kustgebied. Hun Kroniek van het Klooster Bloemhof te Wittewierum beschrijft allerlei aspecten van dat leven in de periode tussen ongeveer 1200 en 1296. Naast berichten over geestelijk leven en historische feiten laten ze ons meeleven in de rampspoed die de bevolking kan overkomen. Het meest tot de verbeelding sprekende onheil is natuurlijk de watersnood.

Een vloed alsof hij in de war is

De eerste watersnood die Emo beschrijft, is de Marcellusvloed in 1219. Deze ramp begint met een voorspel. In de nazomer van 1218 treft een grote brand het klooster Bloemhof. De op de wierde dicht bijeen staande, rietgedekte gebouwen zijn een gemakkelijke prooi voor de vlammen. Gelukkig blijft de slaapzaal als door een wonder gespaard. Vervolgens steekt er in de volgende winter een geweldige orkaan op die het gehele land onder water zet. Schapen, koeien en al het vee verdrinken. De nonnen uit het zusterklooster Rozenkamp te Nijeklooster moeten een toevlucht zoeken bovenop een van de gebouwen. Dit dreigt echter te bezwijken en net nadat de zusters op de kapel zijn geklommen, stort het in. Ook de muur van een ander gebouw wordt door het op elkaar stoten van de balken gedeeltelijk vernield. De zusters redden, als door een wonder, op het dak van de houten kapel hun leven.
De werkelijke catastrofe vindt plaats op 16 januari 1219. De gehele dag waait een zeer harde west-zuidwestenwind. De mensen beveiligen hun eenvoudige houten woningen en gaan vervolgens rustig slapen. Immers, de klassieke natuurfilosofen hebben via de stand van de maan aangetoond dat de eb in moet zetten. ’s Nachts echter draait de wind naar het noordwesten en wakkert aan tot orkaankracht. De vloed komt nu, alsof hij in de war is, midden in zijn uren. Vooral de Friese Zeelanden worden overweldigd door het water dat kolkend dood en verderf zaait. Zowel de hutjes van de armen als de huizen van de rijken worden vernield. Ongelukkige stervelingen vluchten naar de daken van hun huizen en maken openingen in het riet om een veilig heenkomen naar buiten te zoeken. Anderen proberen over land weg te komen, maar kunnen niet op de been blijven en verdrinken jammerlijk. Mensen dobberen als zeedieren rond en grijpen zich vast aan wat samengebonden stukken hout of hooi en stro. Duizenden mannen, vrouwen en kinderen komen om en kerkgebouwen worden verwoest.
En daarmee is het niet afgelopen. Het land is ontvolkt en men is niet in staat de huizen en dijken te herstellen. Dit levert nog jarenlange overstromingsproblemen op en strijd over wie voor de herbouw verantwoordelijk is.

Verschrikkelijke draak

Ook de tweede auteur van de kroniek, Menko, beschrijft in 1249 zo’n stormramp. Op 27 december 1248 neemt de westenwind in de voornacht bulderend toe. Van veel huizen worden de daken afgerukt en sommige, zelfs nieuwe, storten in. ’s Nachts wordt een schittering in de lucht gezien, die sommigen voor bliksem houden, maar er volgt geen donder op. Is het een verschrikkelijke draak? In de vroege ochtend draait de wind naar het noorden en stroomt het land onder. Doordat het geen hoogwater is, valt de ramp mee.
Dat wordt anders op 4 februari. Ook dan draait de wind van het westen naar het noorden en neemt geweldig in kracht toe. Drie dagen houdt de storm aan en elke dag opnieuw wordt het land onder water gezet. Hoewel er dit keer niet zo veel mensen verdrinken als bij de Marcellusvloed, dringt het water toch ver de binnenlanden in. Negen maal wordt het eb, schrijft Menko, zonder dat het binnenlopen van het water wordt onderbroken.
Daarna vloeit het water ook maar heel langzaam af en pas na Sint-Ludgersfeest, op 26 maart, kan er worden geploegd. Dit lijkt eerst goed te gaan, maar tegen de tijd dat het zaaigoed moet opkomen blijkt de grond volkomen verzilt. Dit wordt nog verergerd door de kracht van de zon, die het zout als het ware naar de oppervlakte trekt. De oogst mislukt en ook het vee krijgt niet te eten; het sterft voor het grootste gedeelte.

De Wolden

In de Wolden, waar het water de roggeakkers door de hogere ligging niet heeft bereikt wordt de oogst gered. Maar de miedlanden worden door de ziltigheid wel overspoeld, zodat het vee van honger de besmette aarde met wortels en al verslindt en ook hier bijna alle beesten sterven.
In 1287 is het weer raak. Op 14 december baant het water zich een weg en verzwelgt vee, huizen, graan en hooi. Alles wordt meegesleurd naar de Wolden en tal van stenen huizen storten in. Zelfs eiken worden uit de grond gerukt en meegevoerd. Talloze mensen raken bedolven en komen om. Tussen Stavoren en de Lauwers verdrinken dertigduizend mensen, tussen de Lauwers en de Eems twintigduizend. Wonderbaarlijk komen een man, een wolf, een hond en een haas levend aandrijven op een balk in de Wolden.

Veepest

Overstromingen zijn niet de enige plaag. Het jaar nĂ¡ de stormramp van 1249 is het voorjaar te droog en ontstaat er veepest. Vrijwel al het vee dat het vorige jaar heeft overleefd of aangekocht is na de storm, sterft. Door de hitte van de zomer beginnen de krengen te rotten en er heerst een ondraaglijke stank. Daardoor raken ook de mensen besmet met de pest. Deze ziekte wordt gevolgd door een andere pest, waarbij een venijnige blaar ter grootte van een eikel tussen vel en vlees ontstaat. In het begin denkt men dat de ziekte wordt veroorzaakt door een insectenbeet. Dan ontdekt men dat de ziekte zich het eerst manifesteert door een zwelling boven de schouders, bij de hals. Alleen als deze meteen de eerste dag wordt uitgesneden en de wond wordt dichtgeschroeid maakt men kans te overleven.

Aardbevingen

Merkwaardig is ook dat aardbevingen in het kustgebied schade opleveren. Emo beschrijft er een in 1225. Op 27 oktober van dat jaar wordt er op verschillende plaatsen een verschrikkelijke aardbeving waargenomen. Midden op de dag scheurt het oppervlak van de vloer open, schrijft hij, de muren staan te wankelen en de zoldering schijnt heen en weer te zwaaien.
In 1262 beschrijft Menko een soortgelijk verschijnsel. Op 28 januari van dat jaar steekt een storm op die huizen doet instorten. De klokkentoren van Wierum wordt, ondanks zijn gewicht, van zijn plaats geblazen. Ook de westzijde van het klooster Bloemhof stort in. Gelijktijdig is er een aardbeving die de altaren in de kerk die niet tegen de muur staan, zichtbaar doet bewegen.

Misoogsten

Uit de Kroniek van het Klooster Bloemhof te Wittewierum krijgt men geen vrolijk idee van het leven in het terpen- en wierdengebied. Behalve over de regionale oorlogen en twisten, die in die dagen geheel Europa teisteren, leest men voortdurend van stormen, natuurrampen, ziekten en misoogsten. Nu eens is het overvloedige regenval die de hooioogst doet mislukken of het graan laat verrotten, dDan weer heerst er, zoals in de herfst van 1226, de paardenpest; tongen en hoeven verrotten.
Slechts een enkele keer lijkt het leven onbezorgd. Op 11 maart 1224 schrijft Emo dat de boer zijn werktuigen ter hand neemt om de grond open te breken en bonen te zaaien. Omstreeks 17 maart komen venkel en lelie uit. De lentewarmte komt terug en kleurt de velden. Op 18 maart doet de lente de krokussen voor de dag komen en de wilgen uitlopen.
Zo’n vrolijk beeld is ons liever dan de middeleeuwse dagelijkse werkelijkheid. Emo en Menko doen ons echt voor de 21ste eeuw kiezen.