Ga ze in gedachte eens na, de landschappen die we mooi vinden. En toets ze aan de nu geldende opvatting van geïntegreerd gebiedsgericht beleid. Het houtwallenlandschap van de Friese Wouden: is dat ontstaan uit een breed sectoraal overleg tussen boeren, burgers en buitenlui? Zijn de monumentale akkerlandschappen, de borgen en heerden van het Hoogeland het resultaat van jarenlange samenspraak tussen de landbouw, de Bond Heemschut, de VVV's en nog tien andere partijen? Zijn de bossen in Drenthe pas aangelegd na jarenlang onderhandelen tussen boeren, natuurbeheerders en recreatieschappen? Ligt er aan elk landschap uit de top-tien een integraal concept ten grondslag? Het antwoord is: nee.

Hoe komt het dan dat bijna elk sectoraal belang in zoveel van die landschappen een plaats gevonden heeft en er nog steeds in vindt? En hoe komt het dat in de loop der decennia en eeuwen het ‘aanschuiven’ van telkens weer een nieuwe ruimtegebruiker aan de dis van het landschap de maaltijd steeds gezelliger maakte? De straatwegdorpen en landgoederen in de Wouden, ingepast in het oude slagenlandschap. De zijlen, de molens, de dijken en de pronkende architectuur op de oude kwelders van het Hoogeland en de nieuwe natuur en heel veel recreatie in de Drentse bossen. Het is allemaal de vrucht van het generatielang gespeelde spelletje ‘zwaan kleef aan’. Waar ging het dan mis? Wanneer begon het bouwwerk te kraken?

Onschuldig landschap

Stel je nog eens die Breugheliaanse maaltijd voor, waar elke gast zich te goed doet aan overvloedig voedsel tot het moment dat het schaars wordt. Het feest loopt ten einde. Er wordt nog wat geschraapt en gezeurd. De stemming daalt en verdwijnt ten slotte met de laatste feestgangers in het donker van de nacht. De vergelijking verwijst, zoals duidelijk mag zijn, naar het genot van het landschap en het afnemen daarvan ten gevolge van een groeiend gebrek aan natuurschoon en ?zuiverheid. Het feest is voorbij, de koek is op. Al in 1960 luidde de Amerikaanse schrijfster Rachel Carson de noodklok over het onschuldig landschap. In haar boek Silent Spring waarschuwt ze in de bevlogen stijl van een profeet tegen de wereldvernietigende gevolgen van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. Het boek slaat in als een bom en tot op de dag van vandaag dreunt de inslag nog door in het milieubewustzijn van de samenleving. Een enkele feestganger klaagt dat mevrouw Carson het feestje heeft bedorven maar de meesten beseffen dat het tijd is om naar huis te gaan en zich te bezinnen op de volgende stap.

Verering van de natuur

Waar zijn we nu en op welke koers liggen we? Zitten we tussen twee feestmalen in, nog met de kater van het laatste of met het verlangen naar het volgende? De positie is onduidelijk en er is behoefte aan coördinatie en navigatie. Dat kan het beste integraal en gebiedsgericht. Bij elkaar blijven, dan kan ons niets gebeuren. Het beleid loopt voorop en leest de kaart. Want de weg is ongeplaveid en de route vol gevaar. De tocht gaat langs rode contouren en groene grenzen en de gids waarschuwt dat deze niet overschreden mogen worden in het belang van natuur en milieu en handhaving van het ‘open’ landschap. In zijn in 1995 verschenen imposante boek Landscape and Memory schrijft de Amerikaanse historicus Simon Schama: ‘… wanneer milieu-eisen een heilig, mythisch gehalte krijgen, en een zuiverder en standvastiger toewijding zouden vereisen dan de mensheid gewoonlijk opbrengt, kan herinnering helpen het evenwicht te herstellen. Want in Landschap en Herinnering (vertaling van de Engelse editie) heb ik geprobeerd te laten zien dat de culturele gewoonten van de mensheid altijd ruimte hebben gelaten voor de heiligheid van de natuur. Al onze landschappen, van het stadspark tot de berghelling, dragen in feite de stempel van onze hardnekkige, onontkoombare obsessies. En om de vele plagen van het milieu serieus te nemen, hoeven we volgens mij niet ons culturele erfgoed of de afstammelingen ervan te verkwanselen. Maar we moeten wel zien wat het echt is geweest: geen verloochening maar een verering van de natuur.’

Poldermodel

De premisse van Schama helpt ons onze positie te bepalen. Zijn redenering is cyclisch. Als we niet net in de misère zijn gekomen dan zijn we in elk geval bezig om er net uit te komen. Op weg naar betere tijden die na elke crisis voor ons liggen. De schrijver zelf zegt hierover dat zijn boek tussen pessimisme en optimisme in ligt. Laten we ervan uitgaan dat we met betrekking tot de kwaliteit van de ruimtelijke ordening ook zo ongeveer die tussenpositie innemen. Dus geen onbegrensde mogelijkheden maar toch ook weer geen planologie op oorlogssterkte. Niet slecht, maar onvoldoende om elke ruimtevragende sector de vrije hand te geven in de inrichting van zijn erf. Dat doen we dan gecoördineerd en integraal. Geen ‘zwaan kleef aan’ meer maar ‘eerlijk zullen we alles delen’. Gewoon volgens het poldermodel.

Ontschotting

Krijg je met het poldermodel mooie landschappen? Zijn overleglandschappen in kwaliteit te vergelijken met de autonoom ontwikkelde meer spontaan gegroeide landschappen? Hoe gaan we om met de spanning tussen de overheidssturing en de vrije onderneming? Zo zijn er veel vragen die in dit klein bestek niet allemaal kunnen worden beantwoord. Als we ons beperken tot de hoofdvraag, of overheid-coördinerende ruimtelijke ontwikkeling mooie landschappen oplevert, dan begint het antwoord met ja, tenzij. Tenzij de overheid meer luistert dan dicteert, meer aanbiedt dan invult, meer inspireert dan achter de feiten aanloopt. En de belangrijkste voorwaarde is wel dat de overheid vanuit een onafhankelijke positie alle belangen zorgvuldig weegt, zonder een enkel belang te bevoorrechten of zich door een belang te laten intimideren. Het consensusmodel is een evenwichtsmodel, gemaakt door evenwichtskunstenaars; moeilijk om te maken, spannend om te zien. Het vraagt een nieuw type breedgerichte ambtenaar of een oude ambtenaar die ondertussen ontschot is. Ontschotting kan leiden tot ruimtevrees, wat niet zelden veroorzaakt dat de ambtenaar bij het zien van zoveel panorama van de berg valt. Daarom: dat wat je breed ziet moet je ook leuk vinden. Het moet je op de been houden. Enige tijd geleden presenteerde een bestuurder van een middelgrote gemeente in het Noorden des lands een ruimtekwaliteitsplan aan de plaatselijke bevolking. Het plan bezat vooruitstrevende en aantrekkelijke onderdelen en viel op door bovengemiddelde kwaliteit. De bestuurder had er een klus aan want zoveel breedte in een plan had de bevolking niet eerder gezien. Er ontstond onrust. Het plan maakte de tongen los en steeds duidelijker gingen voor- en tegenstanders zich van elkaar onderscheidden. Er dreigde het begin van een roerig maar interessant debat. De bestuurder zweette peentjes en viel terug in een oude houding: niet met het volk, maar voor het volk. Hij maakte er behendig een eind aan en bood iedereen nog een kopje koffie van de gemeente aan. Hoe zou het verder gaan met zo’n aardig plan?

Evenwichtskunst

Sommige ruimtelijke inrichters en ontwerpers spreken hun kritiek uit over zoveel participatie van belangengroepen bij de ruimtelijke ontwikkeling. Hun zorg geldt de belemmering van de vrije uitoefening van hun vak. Technisch beproefde oplossingen zouden vanwege het moeizaam bereikte compromis niet meer mogen, voor de geoefende esthetische en artistieke hand van de ontwerper zou geen plaats meer zijn. Nooit meer zou het trotse product van de hooggekwalificeerde Hollandse ingenieur getoond kunnen worden. Nooit meer zou de architect groots en meeslepend mogen ontwerpen. Dit beeld is tamelijk zwartgallig. De luisterende houding is niet alleen voorbehouden aan de bestuurder. Ook de ontwerper en inrichter zullen hun bijdrage moeten leveren in de evenwichtskunst die ruimtelijke ontwikkeling heet. Als de coördinatie van de planontwikkelingen goed verloopt, en dat doet ze gelukkig steeds vaker, dan blijft er in de mazen van het plan genoeg ruimte over voor hoogwaardige ontwerpen en technieken. Zelfs zodanig dat de bedenkers het genoegen smaken identiteit en sfeer te kunnen creëren daar waar het nodig is. Het vak wordt niet gekneveld, het krijgt eerder alle ruimte, daar waar het eerst met hangen en wurgen ruimte moest nemen. Het kan eerlijk gezegd geen kwaad als ook de inrichter zijn blik eens verruimt. Maar al te vaak gaat een idee in haar eigen artistieke pretenties ten onder door gebrek aan realiteitszin en multifunctionaliteit. Hoe meer informatie vanuit de streek, hoe interessanter het concept, hoe groter de ontwerpuitdaging. De bestuurder moet ruimte creëren voor goede plannen, dat wil zeggen dat de plannen niet alleen uitdrukking moeten geven aan bereikte overlegresultaten maar dat ze ook een weergave mogen zijn van hetgeen er binnen de vakwereld, wetenschap, onderwijs voor planologie, ontwerp en techniek leeft. De bestuurder heeft zijn werk niet goed gedaan als de ontwerper zich in allerlei bochten moet wringen om er nog iets van te maken, dus als de ontwerper zijn vak niet kan uitoefenen. Het strenge bouwverbod in het landelijk gebied is zo’n voorbeeld. Het dreigt nieuwe inzichten en oplossingen in de vakwereld niet serieus te nemen. Bovendien kun je je afvragen of de angst voor rood niet te veel afdoet aan het voornemen om integraal te besturen? Besturen is luisteren, coördineren en besluiten. Maar niet tot elke prijs. Er moet ruimte blijven voor het autonome proces, het verrassende idee. Het idee dat niet is stuk-onderhandeld. Er moet plaats zijn voor het onvoorziene en onverwachte. Het kan niet alleen maar verdacht zijn wat niet uit de schoot van ‘het beleid’ komt.

Trefwoorden