We zijn via Hindeloopen en Sloten naar Stavoren gereden en kregen ruzie over het Fochteloërveen. John is doorgereisd en ik ben gebleven

We zijn via Hindeloopen en Sloten naar Stavoren gereden en kregen ruzie over het Fochteloërveen. John is doorgereisd en ik ben gebleven. Op het pleintje bij de sluis komen eenden bij me scharrelen. Als ik alleen ben zie ik altijd vogels. Daar ging de ruzie over. Er komen ook mussen en op het muurtje zit een meeuw. Een reiger scheert laag over het water. De eenden kibbelen om een steentje en proberen het één voor één in hun snavel te pletten. In de haven duikt een fuut.

Sinds het bon ton is om de jacht not done te vinden zijn er geen vogels meer in het Fochteloërveen, ook geen korhoenders. Alleen nog kraaien en vossen. Ze vreten samen de eieren en de jongen op. De kraaien in de bomen en de vossen op de grond. De kraaien- en vossenstand gedijt er goed, te goed.
Een spreeuw in zomer- of winterkleed probeert ook zijn geluk in mijn omgeving. Twee late toeristen staan te kijken bij de zuinig uitgevallen Vrouwe van Stavoren. Ze lezen haar les.
Heel Stavoren is wat zuinig. Misschien komt het door het Vrouwtje, misschien doordat ik het met vroeger associeer. Mijn vorig leven. Toen woonde hier familie van mij en kwam ik er weleens. Ik kan niet zo goed met familie.
Er was geen kern bij ons, geen leiding, geen orde; anarchie. Dat lijkt leuk maar dat is het niet. En zoals alle zonden der vaderen tot in het derde geslacht aan ons worden bezocht, zo ben ik op mijn beurt ook weer onvoldoende in staat geweest om een ordenend beginsel voor mijn gezin te zijn.
Twee tragedies op het pleintje bij de sluis, de Vrouwe en ik.

Kleurrijke huizen

Dankzij onze welvaart en mobiliteit probeert een projectontwikkelaar iets aan de treurigheid te doen en bouwt kleurrijke huizen aan de haven. Ik wou dat ik het bedacht had. Als ik nou meer in staat was geweest om van mijn familie te houden was ik hier eerder geweest. De eenden hebben door dat ik niets te bieden heb en gaan aan de overkant van het pleintje zitten. De andere vogels beproeven hun geluk al lang ergens anders.
Naast mij legt een jachtje aan. Twee vitale vijftigers bergen de touwen op en laten de stootkussens buiten boord hangen. Als ze klaar zijn kijken ze zoekend rond, hopend op een gebeurtenisje.

Virtuele schijnwereld

Ik zit in restaurant Het Havenhoofd. In de ene haven ligt de oude beroepsvaart; de vissersvloot en de reddingsboot van Stavoren. Aan de andere kant de haven met de bruine chartervloot; de nieuwe beroepsvaart; nostalgisch recreëren, verleden zonder hardheid, zonder de diepere schoonheid, zonder het wezen: wezenloos. Jagen mag ook al niet meer. Onderdeel zijn van de natuur hebben wij onszelf ontnomen. We zijn toeschouwers geworden in een wereld gevormd door wat de computer kan maken. Een schijnwereld, virtueel. Met onze economische handigheid, ontnemen wij ons de kans emoties te beleven anders dan in geval van zakkende aandelen en stijgende rentes. De reiger komt weer langs direct gevolgd door een F16. Aan de overkant, precies tussen de bovenkant van de dijk en de onderkant van de lucht, grazen schapen.
Over een paar generaties is er geen verwondering meer. Dan hebben we alles virtueel beleefd. Over een paar generaties hebben we geen betrokkenheid meer en daardoor geen gevoel voor wat nu wezenlijk is. Dan zijn we klaar voor welke planeet, welke virtuele wereld dan ook. De vloek van het Vrouwtje is nog lang niet uitgewerkt. Ik ga de stad in. De vitale vijftigers zijn gaan verliggen en lezen de krant. Geen gebeurtenisje, dan maar virtueel.

Knusse kleinheid

Ik loop over de dijk. Het waait hard, de kilte is uit de lucht. Aan de voet van de dijk liggen de achterkanten van de huizen, tuinen, schuurtjes en kippen. Aan de andere kant de leegte van de zee. Het geeft me een blij gevoel. Hier zou ik willen tekenen. De knusse kleinheid van Nederland. De benauwende ordening waar ik onlosmakelijk mee verbonden ben. Via het Hoogland-gemaal, aan de andere kant van de stad, ben ik weer terug gelopen naar de haven. De bebouwing is overwegend van de eerste helft negentienhonderd. Van de rijkdom die de ballade van het Vrouwtje wil doen geloven is weinig te zien. Zo’n vloek hakt erin.
Stavoren is al belangrijk vanaf de negende eeuw. Of ze stadsrechten heeft gekregen van wie en wanneer heb ik nog nergens gelezen. Niet in de VVV-folders en niet in de encyclopedie. John zal zich toch niet vergissen. Na de moord op de laatste Brunon kreeg het Bisdom Utrecht wat greep op de stad en zette de bloei van de tiende en de elfde eeuw door tot ze haar hoogtepunt bereikte in de veertiende eeuw. Vanaf vijftienhonderd zoekt men de verklaring van het verval van Stavoren in de hoogmoed van de stad. Daardoor is namelijk de haven verzand.
Stavoren heeft zich altijd afzijdig gehouden van de strijd tussen de Hollandse graven en hun Friese tegenstanders. Zij was voor haar welvaart meer afhankelijk van de Rijn- en IJsselhandel, de Oostzeelanden, Engeland en Frankrijk.

Schelvis

Het visrestaurant is gevestigd in de voormalige visverwerkingsfabriek. De functie is dezelfde gebleven. In 1935 in één bouwstroom ontwikkeld met de visafslag met bijgebouwen.
Indachtig de lachend in zee geworpen ring die het Vrouwtje terug vond in de schelvis heb ik schelvis besteld, je kunt niet weten; maar die hadden ze niet. Toen ik daarna vroeg of de snoekbaars niet diepgevroren was maar vers, zei de restauranthouder dat hij nooit zoetwatervis at. Vanuit mijn raam kijk ik over de Zuiderzee.
De kastelein vertelt dat hij wel last heeft van de kleurrijke nieuwbouw om hem heen. De klanten kunnen hem niet vinden, rondom ingebouwd, hij zit in een soort bouwput. Mét dat de woningen omhoog kwamen, ging zijn omzet omlaag.
De twee vitale vijftigers zijn ook binnengelopen. Als ze zitten, presenteert de kastelein met een elegant gebaar de menukaart in gecapitonneerd plastic. De kleinste vijftiger zegt dat zij eigenlijk liever, als dat mag, het menu willen van ? 29,75 met onbeperkt vis eten dat buiten op het bord staat. Zonder iets te zeggen trekt de chef de menu’s uit hun handen. Ik was blij dat ik à-la-carte had besteld. Toen nog wel.
Als de vijftigers hun diner geserveerd krijgen wacht de chef tot ze klaar zijn met het gebed voor hij de kaars op hun tafel aansteekt en als ik beschaafd probeer de doppertjes met voorgesneden dobbelsteentjes peen aan mijn vork te prikken, legt hij een lepel naast mijn bord.
Het is nog geen zeven uur in de avond maar het schemert al. Het is achttien oktober. Vanuit het raam waar ik zit, kan ik de lichten zien van de havenmond. Groen voor de behouden thuiskomst aan stuurboord en rood, het bloedend hart voor het vertrek, aan bakboord.

Schoonheid en verrassing

Vanaf de havenmond, staande op de lage steiger waar de vissers liggen, met de straatverlichting net aan, is Stavoren prachtig. Aan het eind de sluis naar de binnenhaven met het pleintje van de Vrouwe en mij. Daarnaast als begin van de stedelijke bebouwing, het kantoor van de havenmeester. Naast mij de visafslag, de grote deuren wijd open, binnen schoongeschrobt en helder verlicht. Vier groen geverfde houten banken half boven en achter elkaar, een theatertje voor het publiek van de afslager. Daar achter de binnenzee, ruisend, het waait nog steeds hard.
Bij de kade van de boot naar Enkhuizen heb ik in het donker gewacht op het treintje dat dit eind van de wereld verbindt met de rest van het eind. Schoonheid en verrassing is er als er structuur is. Eerst het geluid; dan komt het treintje uit de duisternis, verlicht, warm en exact op tijd. Orde, veiligheid.

Trefwoorden