'Leeuwarden 750-2000 - Hoofdstad van Friesland' is een belangwekkende uitgave die een vernieuwde kijk geeft op met name de middeleeuwse geschiedenis van Leeuwarden. Baanbrekende ontdekkingen in dat kader zijn verricht door de auteurs Gilles de Langen, Paul Noomen en Meindert Schroor.

In 1846 publiceerde Wopke Eekhoff zijn Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden. De nijvere stadsarchivaris behandelde hierin ‘den stoffelijken vorm’, de bebouwing en de materiële ontwikkeling van de stad. Volgens de schrijver was zijn boek geen geschiedenis van Leeuwarden. In zo’n werk moest de historie van de inwoners worden beschreven, terwijl Eekhoff alleen het podium reconstrueerde waarop zij door de eeuwen heen hun kunsten vertoonden.

Sinds Eekhoffs boek leed de Friese hoofdstad onder de wet van de remmende voorsprong. In 1908 verscheen een vervolg op de Geschiedkundige beschrijving (1846-1906) en in 1935 – bij het vermeende vijfhonderdjarig bestaan van de stad – zagen twee gedenkbundels het licht. Leeuwarden werd links ingehaald door de ontwikkeling van de stadsgeschiedenis waardoor de bestaande werken ‘ouderwets’ werden. Rechts passeerden de afgelopen jaren andere steden als Haarlem en Dordrecht.
Maar aan het eind van het millennium, meer dan honderdvijftig jaar na Eekhoff, is de geschiedenis van Leeuwarden weer bij de tijd gebracht. Met de publicatie van het vuistdikke en prachtig uitgegeven Leeuwarden 750-2000. Hoofdstad van Friesland is een prestatie van formaat verricht. Twaalf auteurs, afkomstig uit de schoot van de Studiegroep Leeuwarden, schreven mee aan het boek. Toch is het resultaat een eenheid.

Stad en achterland

De schrijvers kozen voor een opzet in vier chronologische delen, bestaande uit vijf hoofdstukken. Hierin behandelen zij steeds de thema’s grenzen, macht, markt, zorg en zelfbeeld. Doordat aandacht wordt besteed aan politieke, economische, sociale en culturele aspecten, ontstaat een integraal beeld van de Leeuwarder geschiedenis. Tevens proberen de auteurs steeds te bepalen welke groepen binnen de stad de macht in handen hadden en hoe zij probeerden de samenleving vorm te geven. Alleen in het eerste deel, over de Middeleeuwen, is door gebrek aan bronnenmateriaal van deze structuur afgeweken.
Een andere leidraad in het boek is het ‘centraliteitsmodel’. Hierin wordt een stad afgezet tegen haar achterland en haar relatie met andere steden bepaald. De metafoor van de ‘open’ en ‘gesloten’ stad is veelvuldig, maar met wisselend succes, gehanteerd. Zij is het meest uitgewerkt in Harm Nijboers hoofdstuk over de economische ontwikkeling van Leeuwarden tussen 1580 en 1795.

Open en gesloten stad

Nijboer betoogt in een gedegen artikel dat de stad zich tot 1675 ontsloot; zij ging een belangrijke positie innemen in het interregionaal handelsverkeer. Leeuwarden oriënteerde zich vooral op Amsterdam maar onderhield ook relaties met andere steden in de Republiek, en was knooppunt in het Friese stedennetwerk. Doordat veel nieuwe beroepen ontstonden, werd de samenleving veelvormiger. Sociale spanningen traden op, omdat de verschillende beroepsgroepen afwijkende belangen hadden. De overheid ging bijvoorbeeld steeds meer controle uitoefenen op de gilden, en de commerciële sector won aan invloed. Na 1675 stagneerde de stedelijke economie; Leeuwarden werd weer een gesloten stad, met een teruglopende nijverheid en in de periferie van de internationale handel. Zij werd nu vooral een marktstad met een regionale functie.
Het beeld van de open en de gesloten stad wordt in andere hoofdstukken evenwel gebruikt als een vlag die de lading niet helemaal dekt. Rolf van der Woude werkt het in zijn artikel over de economische ontwikkeling tussen 1795 en 1914, dat vooral een opsomming van de bedrijvigheid in Leeuwarden is, bijvoorbeeld nauwelijks uit. En ook in de inleidende hoofdstukken over de grenzen van de stad komt het gebruik van dit begrippenpaar soms wat geforceerd over.

Zelfbeeld

Bestaat er zoiets als een Leeuwarder identiteit of voelden de inwoners zich vooral Fries of Nederlander? Het is een ingewikkelde vraag, maar wel een die in het kader van het centraliteitsmodel relevant is. De auteurs die de hoofdstukken over het zelfbeeld schreven, worstelen er zichtbaar mee. Goffe Jensma merkt op dat de identificatie met de stad in de eeuw na 1750 werd verruild voor die met het gewest. Bij deze constatering blijft het; een onderbouwing ontbreekt. Yme Kuiper zet de indrukken van reizigers tegenover die van de liberale Leeuwarder bovenlaag, waarop hij zich concentreert. De indruk ontstaat dat de stad haar identiteit ontleende aan haar positie als hoofdstad van Friesland. Dat zou Jensma’s veronderstelling bevestigen. Wederom blijft een duidelijk antwoord echter uit.

Identiteit verdampt

Een onderzoek uit 1988 leverde op dat slechts een op de vijf inwoners het Liwwadders als eerste taal gebruikte, en iets meer dan tien procent zei zich Leeuwarder te voelen. De stedelijke identiteit lijkt dus verdampt. Maar waarom? René Kunst poogt het probleem in zijn hoofdstuk over het zelfbeeld in de twintigste eeuw op te lossen met psychologiseringen en speculaties. Overtuigend is het niet. Wellicht probeert hij daarom met een overdaad aan cursiveringen zijn verhaal kracht bij te zetten. Hij bereikt echter een tegengesteld effect.

Aanbevelingen

Het vierde deel van het boek is getiteld ‘de eigen tijd’. Typerend, want de historici verliezen de afstand tot hun onderwerp hier wel eens uit het oog. Zo doet Kunst een aantal aanbevelingen (overigens ook in de epiloog) aan het stadsbestuur. De stad moet volgens hem ‘een actief en receptief ‘open’ cultuurbeleid ontwikkelen’ en de culturele infrastructuur moet ‘niet zomaar op de golven van de huidige mode’ worden geprivatiseerd. Het geven van dit soort adviezen behoort tot het takenpakket van ambtenaren, niet tot dat van historici. Daarnaast ontbreekt in een aantal hoofdstukken een richtinggevend perspectief. Doordat de schrijvers allerlei uitstapjes maken, is voor de lezer soms niet helemaal helder waar zij naartoe willen.

Hoogtepunt

Het hart van het boek wordt niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk gevormd door de twee middelste delen. Deze vormen in benadering, samenhang en gedegenheid het hoogtepunt in het boek. Aangetekend moet daarbij worden dat hierover ook al relatief veel was gepubliceerd waarop de schrijvers konden voortbouwen. Voor de twintigste eeuw is dat minder het geval.
De auteurs zijn er in geslaagd een goed en leesbaar beeld te geven van Leeuwarden door de eeuwen heen. In de voorrede van zijn Geschiedkundige beschrijving sprak Eekhoff de hoop uit ooit nog eens een geschiedenis van de stad te schrijven, waarin de Leeuwarders in het al wel beschreven decor zouden worden geplaatst. Zelf slaagde hij daarin niet, maar zijn nalatenschap is nu op indrukwekkende wijze vervuld. Het wekt geen verbazing dat de eerste druk van vierduizend exemplaren inmiddels is uitverkocht. Uitgeverij Van Wijnen laat weten dat ‘wordt gestudeerd op een herdruk’. Daartoe is alle aanleiding.

René Kunst (eindred.): Leeuwarden 750-2000. Hoofdstad van Friesland. Uitgeverij Van Wijnen, Franeker; 527 blz., ( 59,50.