Het is een warme zondagmiddag en je fietst tussen de weilanden en de akkers door. In de verte ligt een groepje boerderijen tussen de bomen.

Het is een warme zondagmiddag en je fietst tussen de weilanden en de akkers door. In de verte ligt een groepje boerderijen tussen de bomen. De geur van gras en fluitenkruid wordt af en toe afgewisseld met een vleugje weeïge koeienlucht. Je komt lekker tot rust van het drukke doordeweekse leven.
Het platteland spreekt tot de verbeelding. Zowel in de media als in beleidskringen wordt veel over het platteland gediscussieerd. Iedereen heeft er wel iets over te zeggen: de toerist op de boerencamping, de natuurorganisatie die het wil beschermen of de stedeling die er zijn rust en ruimte zoekt. Het wij-gevoel – ook wel ‘wei-gevoel’ genoemd – viert hoogtij. Het plattelandslandschap staat centraal in de discussies. Weinig mensen staan er echter bij stil dat het de landbouw is die dit plattelandslandschap vormgeeft.
En juist met de landbouw gaat het slecht. Zelfs in de huidige periode van economische groei blijven de inkomens in de agrarische sector ver achter. De toenemende hoeveelheid regels en beperkingen die in Den Haag worden bedacht, en de dreigende stopzetting van subsidies doet menig boer wanhopen. Op speciale emigratiebeurzen kunnen boeren zich door agrarische makelaars laten informeren over een mogelijk vertrek naar Canada, Denemarken of Polen. Op zich is dit alles geen nieuws. De ‘klagende boer’ heeft ons immers altijd op de hoogte gehouden van alle problemen in de sector. Toch schijnt de situatie nu zo nijpend te zijn dat boeren niet eens meer klagen.
Ook in het Noorden zien we de sporen van de malaise in de landbouw. De inkomensdaling heeft geresulteerd in allerlei vormen van ‘stille armoede’. Het aantal boerenbedrijven is van circa 25 000 in 1980 tot minder dan 17 000 in 1999 sterk afgenomen. De gemiddelde leeftijd van de boer neemt toe en het aantal opvolgers is beperkt. Toch wordt in Noord-Nederland maar liefst 79% van het land (exclusief water) gebruikt – en dus vormgegeven – door de landbouw. Ter vergelijking: natuur bepaalt 11% van het Noord-Nederlandse landschap.
Wat gebeurt er met de vrijkomende boerderijen en agrarische gronden? Tot nu toe wordt een deel van de agrarische bedrijven overgenomen door boeren die elders in het land zijn uitgekocht. In sommige gebieden van Noord-Nederland levert dit zelfs vernieuwende prikkels op, die in het landschap terug te vinden zijn. Andere boerderijen raken bewoond door mensen die buiten de landbouw werken. Bijbehorende agrarische grond wordt dan opgekocht door schaalvergrotende boeren of door natuurorganisaties, die de groene lobby immers mee hebben. Natuur is echter een dure vorm van landschapsonderhoud. En vinden we het wenselijk dat de natuurorganisaties al het landbouwareaal omvormen tot nieuwe natuur?
Het lijkt erop dat we ‘de boer’ toch nodig hebben om het plattelandslandschap in stand te houden. Hoe zal dit in zijn werk gaan? Zal de ‘virtuele’ boer gaan zaaien wat de consument in het landschap wil aantreffen? Van voedselproductie naar landschapsproductie? En gaat die plattelandslandschapsconsument dit dan ook betalen? Dan moeten we een systeem ontwikkelen waarbij elk individu in Nederland een bepaald bedrag doneert aan het landschapstype of een aantal landschapskenmerken waaraan hij of zij de voorkeur geeft. Wie van het platteland wil genieten moet er tenslotte iets voor over hebben. Een tientje voor een veld koolzaad of een weiland met koeien!

Trefwoorden