In samenwerking met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek actualiseren en digitaliseren de provincies hun Archeologische Monumentenkaarten. Daardoor hopen ze beter invulling te geven aan hun verantwoordelijkheid voor het behoud en beheer van het archeologisch erfgoed. De provincie Drenthe heeft de eerste generatie van haar kaart gereed. Een interview met de provinciaal archeoloog Wijnand van der Sanden.

Ze zitten er nog, ingekapseld onder de grond; de tijdcapsules uit vroegere tijden toen de tijd nog niet bestond en waarvan het bestaan misschien niet eens wordt vermoed. Het zijn de mysterieuze tegenhangers van de slagtanden, houten werktuigen of veenlijken die ontdaan van hun aardse kleed uitgelicht worden opgediend in musea. Vastgepind door jaartallen is voor hen het einde daar. Nieuwsgierige ogen die schaamteloos kijken, onderzoeken en – soms – begeren, bepalen hun nieuwe lot. Alleen de kneusjes, zoals de zoveelste potscherf of de duizendste speerpunt, hebben geluk. Zij betreden opnieuw een tijdloze fase. In bovengrondse archieven wel te verstaan waar met ontelbare ladekasten de vergetelheid wordt gecultiveerd. Maar tentoongesteld of opgeborgen, de archeologische voorwerpen zijn bijna altijd het resultaat van opgravingen. Dit wekt geen bevreemding; opgraven is wat archeologen doen, toch? ‘Niet uitsluitend, want als we niet oppassen zit er over 25 jaar niets meer in de bodem’, is de reactie van Wijnand van der Sanden. Eén van zijn nieuwe taken is juist het voorkomen van opgravingen.

De tragiek van de archeologie

‘Archeologie oude stijl was achter de feiten aan lopen. Tot een aantal jaren terug was het inspringen op lopende ontwikkelingen. Veel opgravingen waren uit nood geboren. Het kwam voor dat een amateur-archeoloog langs een bouwput reed en er archeologische resten aantrof. Dan moest, onverwacht, in een korte tijd onderzoek worden verricht. Het was nauwelijks bij te benen.’
‘Dat brandjes blussen, dat haastig en zonder voldoende tijd voor de machines uit rennen, is uitermate ongewenst. Het grote probleem van archeologische bronnen is namelijk dat ze niet genereerbaar zijn. Je bestudeert iets en daarmee heb je het opgeruimd. Het is als een historisch document dat je verfrommelt en weggooit. Niemand kan meer lezen wat jij las. Wie later nieuwsgierig is naar de inhoud, moet afgaan op de interpretatie die je deed vanuit de toen geldende opvattingen en methoden. Elke periode is selectief; de geschiedenis leert dat.’ Het is nu dus de bedoeling om te onderzoeken zonder te verstoren, en zo mogelijk dus ook zonder op te graven.

Van Giffen

Als voorbeeld noemt hij de archeoloog Van Giffen die in het begin van de twintigste eeuw veel opgravingen in Noord-Nederland verrichtte. Van Giffen was in zijn tijd vooral geïnteresseerd in grafmonumenten en nederzettingen. Voor zaken uit het veen had hij minder oog. Gedurende de turfwinning stuitte men bijvoorbeeld op bouwsels van steen. Van Giffen beschrijft ze als bijenkorfvormige bouwsels van ongeveer één meter in doorsnee. Hij heeft ze echter niet gefotografeerd, opgetekend of nauwkeurig beschreven. Kortom, het is niet gedocumenteerd en nu voorgoed verdwenen. Voor Wijnand van der Sanden is dit begrijpelijk maar doodzonde; wellicht mede omdat hij zelf gefascineerd is door venen en veentjes waar rituele handelingen plaatsvonden. ‘Die bouwsels van steen hebben daar misschien wel iets mee te maken gehad. Dat ze naar de barrebiesjes zijn, toont eens te meer de noodzaak om de archeologie bij de planvorming te betrekken en te streven naar het behoud van vindplaatsen. Opdat toekomstige generaties met andere inzichten dan de onze, nog iets in de grond kunnen aantreffen.’

Verdrag van Malta

Rekenschap met de toekomst in het hedendaagse handelen is een vanzelfsprekendheid op allerlei terreinen. Het geldt al decennia voor de natuurontwikkeling en sinds een jaar of tien ook voor het landschapsbehoud. Voor archeologen is het echter een recente ontwikkeling, zeker voor wat betreft de doorwerking van de archeologie in de uitvoering van het overheidsbeleid.
De eerste aanzet werd in 1992 genomen, toen verschillende landen, waaronder Nederland, het Verdrag van Malta ondertekenden. Wijnand van der Sanden: ‘Aan de basis van het verdrag ligt de verontrustende constatering dat het archeologisch erfgoed in een steeds sneller tempo uit de bodem verdwijnt. Om het tij te keren hebben de deelnemende landen in Malta de verplichting op zich genomen om archeologische belangen mee te laten wegen in de ruimtelijke ordening. Daarbij wordt uitgegaan van het principe ‘de veroorzaker betaalt’. Dit betekent dat de veroorzaker van een verstoring van het bodemarchief moet betalen voor een inventariserend vooronderzoek, een eventueel vervolgonderzoek en, wanneer het echt niet anders kan, een opgraving. Opgraven is echter de laatste optie.’
Voor veel vertraging hoeft het verkennen en waarderend onderzoek niet te zorgen. Het is een kwestie van dagen tot weken. ‘Bij vondsten aan het oppervlak wordt door middel van grondboringen vastgesteld of de onderliggende bodemlagen onverstoord op elkaar liggen. Zo ja, dan betekent dit dat de archeologische sporen nog redelijk ongeschonden in de grond zitten. De tweede stap is een poging om de plannen zo aan te passen dat er geen verstoring zal plaatsvinden. Bijvoorbeeld door op de bewuste plek een parkje aan te leggen of door de plek met een zandlaag af te dekken.’ Mocht een onderzoek onverhoopt toch in een opgraving uitmonden, dan gaat het allemaal heel wat langer duren. Het beeld van een geknielde archeoloog die met miniatuur gereedschap omzichtig (deci)meters diep de grond in gaat, komt bovendrijven. Opgravingen zijn kostbaar en tijdrovend.
De intenties die in Malta waren bekrachtigd, konden niet direct in de praktijk worden gebracht. ‘Wanneer je de archeologie als toetsingsinstrument voor de ruimtelijke ordening wilt gebruiken, moet namelijk niet alleen eenduidig vaststaan wat waar in de grond zit, de informatie moet bovendien makkelijk toegankelijk zijn. Dat was tot de nieuwe Archeologische Monumentenkaart niet het geval. Opgetekend op verschillende kaarten lag de informatie van Drenthe bij meerdere instanties, zoals de Rijksuniversiteit Groningen, de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Onderzoek en het Drents Museum. Het overzicht ontbrak.’

Witte plekken

Op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe zijn momenteel 1219 waardevolle en behoudenswaardige terreinen in verschillende kleuren afgebeeld. Elke kleur staat voor een bepaalde gradatie van belang. De meeste terreinen zijn behoudenswaardig. Af zal de kaart nooit zijn, het blijft een momentopname. De selectie, waardering en beschrijving van archeologisch erfgoed is namelijk een continu proces dat door de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Onderzoek, de provinciaal archeoloog en de gemeentelijke archeologen wordt verzorgd. De kaart is bovendien niet provincie dekkend, er zijn plekken te over waar niemand met zekerheid kan vertellen wat er in de bodem zit.
Voor Wijnand van der Sanden spreken juist de witte plekken op de kaart tot de verbeelding. ‘Het zijn gebieden waar we weinig vanaf weten en die zouden best eens zeer waardevol kunnen zijn. Dat je niets weet zou kunnen betekenen dat vindplaatsen nog niet verstoord zijn en dus in ongeschonden staat verkeren. Juist bij deze gronden die nooit aan snee kwamen, zijn de verwachtingen hoog. Nu de archeologie een volwaardige rol in de ruimtelijke ordening krijgt, kunnen noodopgravingen zo veel mogelijk worden voorkomen.’